Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gajo

betekenis & definitie

Gajo - naam van een volk van ca. 75 000 zielen, dat de ➝ Gajolanden bewoont, een ontoegankelijke hoogvlakte in het binnenland van Noord-Sumatra, tusschen de Bataks en de Atjehers, door beide volkeren cultureel in allerlei opzichten beïnvloed, maar vroeger politiek vooral door de Atjehers overheerscht en daardoor ook tot den Islam overgegaan. Zij leven van landbouw en veeteelt, en zijn bekwame handwerkslieden.

Omdat zij nauwelijks verbinding met de buitenwereld hebben, heeft hun handel tot nog toe niet veel te beteekenen gehad. Zij zijn patriarchaal georganiseerd; de familieleden leven in een innig verband, in één groot familiehuis, onder een radja; de stammen leven samen in kampongs, onder stamhoofden, die den titel kadjoeron voeren; de stammen staan in los federatief verband.Het Gajosch, hun taal, is vooral bestudeerd door Snouck Hurgronje, die een aantal Gajosche verhalen verzameld heeft, waarvan er één opgenomen is in het Album Kern („De blauwe prinses in het Gajo-meer”, Kĕköbörön ni pĕtĕri idjō), en die het materiaal geleverd heeft, waaruit G. A. J. Hazeu het Gajosch-Ned. Woordenboek (Batavia 1907) heeft samengesteld.

Lit.: C. Snouck Hurgronje, Het Gajoland en zijne bewoners (Batavia 1903).

Berg.

< >