Fruin - 1° Jacobus Antony, Ned. rechtsgeleerde; * 1829 te Rotterdam, † 1884 te Utrecht. Studeerde te Leiden, advocaat te Rotterdam (1854), referendaris aan het dept. van Financiën (1858), hoogleeraar te Utrecht (1859), waar hij als opvolger van Van Hall burgerlijk recht, handelsrecht en burgerlijk procesrecht doceerde.
Inaugurale rede „Over het nut der geschiedkundige beoefening van het Fr. recht voor de wetensch. verklaring onzer burgerlijke wetgeving”. Behalve voor staats- en administratief recht toonde F. een warme belangstelling voor de Ned. rechtsgesch. (uitg. van het Rechtsboek van den Briel van Jan Matthijssen, 1880).
Verder is van F. bekend de uitg. der Ned. Wetboeken, die nog steeds in herdrukken, telkens aangevuld, verschijnt.Hermesdorf.
2° Robert Jacobus, de beste Ned. historicus, een geleerde van veel omvattende kennis en groote belezenheid, vooral uitmuntend als scherpzinnig criticus en vorscher; * 1823 te Rotterdam, † 1899 te Leiden. F. begon zijn studie te Leiden in 1842 en promoveerde op een Egypt. onderwerp in 1847. Zijn eerste geschrift van beteekenis was een brochure tegen het anti-revolutionnaire staatsrecht van Groen van Prinsterer (1853), getuigenis van F.’s liberale beginselen, die ook in zijn later werk steeds weer voor den dag treden. Van 1849 tot 1860 leeraar aan het gymnasium te Leiden, een betrekking, welke hem tijd voor studie liet. In deze jaren schreef F., die meer een analytische dan een synthetische geest was, enkele van zijn groote studies. Vooreerst zijn meesterwerk: Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog 1588-1598 (1857), waarin op onovertroffen wijze een beeld van het Ned. volk in al zijn uitingen gegeven werd. Vervolgens in 1859 het „Voorspel van den Tachtigjarigen Oorlog”, dat de groote lijnen van den oorsprong der troebelen voorgoed vastlegde. F. werd in Febr. 1860 benoemd op den eersten afzonderlijken leerstoel voor Vad. Geschiedenis aan de Leidsche Universiteit. Tal van publicaties over het geheele gebied der Ned. geschiedenis zijn sindsdien van zijn hand verschenen, waarvan de meeste door het diepgaand en critisch bronnenonderzoek, dat er aan ten grondslag ligt, en den uitnemenden vorm blijvende waarde bezitten.
Lit.: Kernkamp, Over R. F. (1901); Gorris, in: Hist. Tschr. (1932).
J. D. M. Cornelissen.