Kunstschilder. * 9 Juni 1861 te Leiden, ✝ 21 Jan. 1927 aldaar. Behoorde, met Breitner en Isaac Israëls, tot de beste schilders van het geslacht, dat na de Haagsche School kwam. Gedurende zijn H.B.S.-jaren les van den schilder en lithograaf Bos. Dan lessen in het genootschap Ars Aemula, bij Breitner, wiens invloed hij omtrent 1880 onderging, op de Haagsche en op de Brusselsche academie.
V. was een groot en innig colorist. Men maakt gewoonlijk onderscheid tusschen zijn hartstochtelijke en zijn bezonnen periode, maar de tijdsgrenzen zijn moeilijk te trekken. Hij schilderde veel bloemstillevens met diepen gloed en donker-laaiende kleur. Tusschen 1892 en 1909 veel waskrijtteekeningen.
Verder portret, tuingezichten, kerkinterieurs, geplukte vogels. In de laatste jaren brengen zijn bloemstillevens en stillevens van tinnen kannen een groote verdieping en verstilling. Hij maakte ook etsen en een enkele litho.
Zijn werk behoort tot het beste, dat in de impressionistische periode in Holland werd gemaakt, het vertoont de edelste vaderlandsche deugden in zijn innige werkelijkheidsaanschouwing. Lit.: Floris V., catalogus door W.
Scherjou (1928), met bijdragen van Albert Verwey, H. P. Bremmer en A. M.
Hammacher.