De Joodsch-Grieksche historicus bij uitstek. * 37 te Jerusalem uit een Joodsche priesterlijke familie. Verdedigde in 64 te Rome zijn landgenooten tegen ➝ Apion; leidde na eenige weifeling den Joodschen opstand in Galilaea (66); als gevangene naar Rome gevoerd, won hij de gunst van Vespasianus, die hem de vrijheid schonk (vandaar zijn bijnaam Flavius).
In het kamp van Titus was hij ooggetuige van de verwoesting van Jerusalem (70). Na deze gebeurtenis vestigde hij zich voor goed te Rome, waar hij schreef, en stierf waarsch. in het begin der 2e eeuw.
Zijn voornaamste werk, dat hij eerst in zijn moedertaal geschreven en daarna zelf in het Grieksch vertaald heeft, is gewijd aan den door hem medegeleefden Joodschen Oorlog. Uitvoeriger is zijn Joodsche Archaeologia (= oude geschiedenis), waarvan de eerste elf boeken de Joodsche geschiedenis tot aan den tijd van Esther aan de hand van den Bijbel, en de laatste negen hetzelfde thema, doch als onderdeel der algemeene geschiedenis behandelen.
In zijn Autobiographie, die vooral een apologie is, verdedigt hij tegenover de Joden zijn houding tijdens den opstand, terwijl zijn tegen Apion gerichte verhandeling het volk en de cultuur der Joden, door de Romeinen veracht, wil verheffen. Zelfs in zijn historische werken is hij niet vrij van zelfverheerlijking.Uitg.: B. Niese (7 dln. 1887-’95); S. A. Naber (6 dln. 1888-’96).
V. Pottelbergh.