Een bijzonder soort van geestelijk lied. Liederen werden door de geeselaars gezongen, hetzij bij hun optochten en processiën, hetzij als begeleiding van de geeseling zelf: twee of meer zongen voor, anderen antwoordden in koor.
Hugo van Reutlingen, in zijn Chronicon voor het jaar 1349, heeft er vele met de melodie opgeteekend; zoo ook Tileman Ehlen von Wolfhagen in zijn Limburger chronik. De kroniekschrijvers der Nederlanden, Boec vander Wraken, Li Muisit, Froissart enz., berichten uitvoerig over deze beweging, doch deelen zelden teksten van liederen mee.Slechts enkele brokstukken uit de Dietsche en Waalsche gezangen zijn tot ons gekomen. Al deze liederen zijn volksliederen, zonder veel letterkundige beteekenis. Alleen de oudere Ital. f. hebben kunstwaarde.
Lit.: Paul Frédericq, Gesch. v. d. Inquisitie in de Ned. (III 1897); P. Runge, Lieder u. Melodien der Geissler nach der Aufzeichnung Hugos v. Reutlingen (1900). F. Mierlo