1° (biologie) het dooden van het protoplasma der cellen van levende wezens op een wijze, waarbij een zoo gering mogelijke contractie optreedt en de structuur van het levende protoplasma zoo goed mogelijk behouden blijft voor het microscopisch onderzoek. Bekende fixatiemiddelen zijn aethylalcohol, zinkchloride, formaline, jodium en de fixatie-vloeistof van Flemming (chroomosmiumazijnzuur). [i]Metsen
[/i]2° (Photographie) Het oplossen van het nog aanwezig zijnde broom- of chloorzilver, dat na ontwikkeling van de belichte plaat nog aanwezig is, zoodat het beeld niet meer gevoelig is voor verdere belichting.
Nicephore Niepce slaagde er in 1825 het eerst in een photographisch beeld te fixeeren.
Wanneer photo’s belangrijk met water of droge verf geretoucheerd zijn, moeten ze daarna gefixeerd worden met de een of andere → positieflak, die door middel van een fixeerspuit met samengeperste lucht fijn verdeeld er op gespoten wordt.