1° het aan den binnenkant tegen de wervelkolom gelegen spiertje van rund of varken, of reep tusschen middengraat en vin van visch.
2° Een soort netwerk, bestaande uit geknoopte mazen. De vervaardiging geschiedt met behulp van speciale naalden en een staafje, waarvan de dikte overeenkomt met de openingen van de stof. Met bijzondere draden doorwerkt, is het geborduurd filet. Onder denzelfden naam is ook een tricotstof (kettingwaar) bekend, met varieerendc ligging van de mazen. Schroeder.
Filetwerk dankt zijn ontstaan vermoedelijk aan de eerste geknoopte vischnetten. Men bemerkte vrij spoedig, dat vooral de fijner geknoopte netgrond zich uitstekend leende tot het aanbrengen van versieringen. De vervaardiging en versieringswijze van f. heeft gedurende zijn ontwikkeling in vsch. streken een eigenaardig grondverschil behouden. Men herkent het Perzisch f. onmiddellijk aan den fijnen, engen, in zijde uitgevoerden grond en de rijke bewerking met goud- en zilverdraad; het Ital. f. vertoont in de patronen een sterke overeenkomst met het punto tagliato en heeft een rijke afwisseling in de maasvormen van het grondnet, terwijl men in Frankrijk de enge, stijve, dicht uitgewerkte en met sterke draden omrande patronen vindt, die filet Richelieu of filet Cluny worden genoemd.
Tegenwoordig wordt veel netwerk machinaal vervaardigd. Voor fijn werk heeft het handgeknoopt net de voorkeur. De eenvoudigste steek voor het invullen van de ornamentvlakken is de stopsteek (point de reprise). De linnensteek (point de toile), de festonneersteek (point d'esprit) en de kruissteek (point de croise) maken groote variaties mogelijk. Het f. is een veel gebruikte techniek bij de versiering van het kerkelijk linnen. J. Rutten.
3° Filets de St. Martin (Fr., = draden van St. Martinus) noemt men in Fr. wel de herfstdraden, vermoedelijk in verband met den rafelenden mantel van den H. Martinus, door dezen met een bedelaar gedeeld. Vgl. ➝Fils de la Vierge.