Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Ferromagnetisme

betekenis & definitie

een der drie magnetische groepen van stoffen. De naam is afgeleid van Ferrum (= ijzer), daar deze stof de hoofdvertegenwoordiger dezer groep is.

De kenmerkende eigenschappen zijn:

groote magnetiseerbaarheid;
2° veranderlijke permeabiliteit;
3° optreden van verzadiging der magnetisatie;
4° de magnetisatie bij een bepaalde veldsterkte wordt mede bepaald door de voorgeschiedenis (hysterese);
5° voor elke ferromagnetische stof bestaat er een bepaalde temperatuur (➝ Curiepunt), waaronder de stof ferromagnetisch is en waarboven ze paramagnetisch is.

Op de horizontale as is de veldsterkte H en op de verticale as de inductie B afgezet. De gestippelde kromme is de zgn. maagdelijke of commuteeringskromme. Deze wordt beschreven, als men vanuit den onmagnetischen toestand (O) de veldsterkte laat toenemen. De permeabiliteit B/H neemt dus eerst toe en daarna af (2°). Bij C is de verzadiging (3°) practisch bereikt. Laat men de veldsterkte nu afnemen, dan volgt het toestandspunt niet de gestippelde lijn terug naar O, maar de lijn C Br (hysterese -4°).

Bij H = 0 heeft de inductie nog een bepaalde waarde Br (de remanentie). Men moet een negatief (d.w.z. tegengesteld gericht) veld Hc aanleggen om B nul te maken. De waarde Hc heet coërcitiefkracht. Zoo voortgaande doorloopt men bij variatie der veldsterkte tusschen de waarden H1 en H2 de hystereselus in de pijlrichting. Alle punten binnen de lus behooren bij mogelijke combinaties (B,H). In de techniek spelen de ferromagn. stoffen een belangrijke rol (transformatoren, dynamo’s enz.). Tot de ferromagn. stoffen behooren: ijzer, nikkel, cobalt en hunne legeeringen en voorts de ➝ Heuslersche legeeringen. Elenbaas.

< >