Feith - Rhijnvis, Ned. letterkundige; * 1753 te Zwolle, † 1824 aldaar; sedert 1780 burgemeester van Zwolle, later ontvanger van convooien en licenten, op het einde zijns levens ambteloos burger te Boschwijk, zijn buitengoed. F. was een der vruchtbaarste en meest oorspronkelijke schrijvers van zijn tijd, vurig patriot en voorstander van het sentimentalisme in de letterkunde.
Zijn gevoelig proza ontaardt vaak in huilerigheid; als lyrisch dichter heeft hij een zeer groote, doorgaans ver onderschatte beteekenis. Hij is de zanger van een bovenzinnelijk verdriet, een Ned. wereldsmart-dichter, die de idee der vergankelijkheid van het aardsche ondergaat als persoonlijk leed.
Zijn poëzie, soms overgevoelig, is meestal zuiver van klank en toon. In de didactiek neigt hij naar een makkelijk moralisme en een zeer burgerlijke deugdprediking.
Hier wreekt zich zijn bewondering voor ➝ Cats. Ofschoon rechtgeloovig, vertoont hij de wezenstrekken van den aanhanger eener vaag deïstische gevoelsreligie.
Hij beschikt over een religieus temperament, is echter mijmerziek en droefgeestig. Zijn sentimentalisme schaadt aan de kracht zijner onmiskenbaar sterke dichterlijke bezieling.Voorn werken: Julia (1783); Brieven over vsch. onderwerpen (6 dln. 1784); Thirsa (1784): Dagboek mijner goede werken (1785); Ferdinand en Constantia (1885); Johanna Gray (1791); Het Graf (1792); Inez de Castro (1793); Oden en Gedichten (5 dln. 1796-1814); De ouderdom (1802); Brieven aan Sophie (1806); De eenzaamheid en de wereld (1821); Dicht en Prozaïsche werken (14 dln. 1825).
Lit.: J. Koopmans, in De Beweging (1908); H. G. ten Bruggencate, Mr. R. Feith (1911). Asselbergs.