Feestpreek - in de gewijde welsprekendheid predicatie op een feest, ter viering van een geloofsgeheim, bijv. op Pinksteren, Onbevlekte Ontvangenis, ter eere van een heilige (➝ Panegyriek), of als gelegenheidspreek bij een feestelijk godsdienstig feit, als plechtige eerste Mis, kerkconsecratie. De stof der f. heeft betrekking op het te vieren feit en geheim; de toehoorders moeten iets leeren voor het leven; de vorm zij bijzonder verzorgd, de toon erop gericht de godsdienstige feeststemming in de hoorders op te wekken of te bevorderen.
v. d. Eerenbeemt.