Fajjoem - Arab. naam (Koptisch: Piôm = Meer) van een geologische depressie in Egypte bezuiden Memphis, die in verbinding staat met den Nijl. De geologische formatie en praehist. bewoning van F. en omgeving (→ Egypte, sub: Praehistorie) worden sinds eenige jaren onderzocht door het Oriental Institute van Chicago („Prehistoric Survey”) en door leden van het Royal Institute of Anthropology in Engeland (zie lit.).
Van het oorspronkelijk zeer uitgestrekte meer is thans nog slechts een gering gedeelte (ca. 65 km in iedere richting) met water bedekt (Birket Koeroen of Karoen, ruim 40 m onder oppervlak van Middell. Zee).
De pharao Amenemhet III (12e dynastie) heeft door het uitvoeren van reusachtige waterwerken (barrage, dijken, sluizen en kanalen) een groot gedeelte van de oase in vruchtbaar land herschapen en het opgevangen water van den wassenden Nijl dienstbaar gemaakt voor een methodische irrigatie van het gebied tusschen Fajjoem en Nijl en het ten N. daarvan gelegen deel der Nijlvallei. Bij Klassieke schrijvers (Herodotus, Strabo) wordt het aldus ontstane meer het „Moiris-meer” genoemd en beschouwd als geheel kunstmatig door de Egyptenaren aangelegd.
Op het drooggelegde gedeelte werd een stad gebouwd, die de Grieken aanduiden als Arsinoë of → Crocodilopolis (Krokodillenstad). Het meest beroemde bouwwerk van de F. is het zgn. labyrint, in de Klassieke Oudheid beschouwd als een der wonderwerken van Egypte, waarvan Strabo een beschrijving heeft nagelaten (→ Labyrint).
Aan den ingang van de F. bouwde Sesostris II de stad „Hotep-Sesostris” (= S. is tevreden), thans Illahoen, en daarbij de pyramide van baksteenen, waarin hij begraven werd. Ook de pyramide van Hawara, iets meer Noordelijk, schijnt het graf te zijn geweest van een der pharao ’s van de 12e dynastie, die bij voorkeur in het Fajjoemgebied resideerden. Simons.
Lit.: R. E. H. Brown, The Fajjûm and Lake Moeris (Londen 1892); K. S. Sandford en W.
J. Arkell, Paleolithic Man and the Nile-Faijum Divide enz. (Chicago 1929, Oriental Inst. Publ. nr. 10); G. Caton-Thompson en E. W. Gardner, The Desert Fayum (Londen 1935).
In de Eocene en oud-Oligocene fluvio-mariene Fajjoemlagen bevinden zich vele fossiele werveldieren. Hierin zijn o.a. de oudste voorloopers der olifantachtigen: Barytherium, Moeritherium en Palaeomastodon, gevonden; verder de oudste bekende walvischachtigen (Protozeuglodon, Zeuglodon) en talrijke resten van visschen, schildpadden, krokodillen en slangen (o.a. Gigantophis).
v. Twijn.