Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Fabricius (Fabritius.)

betekenis & definitie

Fabricius, - 1° Barend en Carel, ➝ Fabritius.

David, predikant te Resterhave en te Ostell (O. Friesland) en astronoom; * 1564, ✝ 1617; ontdekte de veranderlijke ster Mira Ceti.

Reesinck.

3° Ernst, Duitsch geschiedkundige; * 6 Sept. 1857 te Darmstadt; ontdekte in de tachtiger jaren tijdens een reis op Creta het Stadrecht van Gortyn; 1888—1926 hoogleeraar te Freiburg i.Br., sinds 1902 is hij leider van de Reichs-Limes-Kommission en redigeert hij het reeds sinds 1898 verschijnende werk: Der obergerman.-rätische Limes des Römerreiches.

W. Vermeulen.

4° Georg, eigenl.: Goldschmied geheeten, dichter en Humanistisch paedagoog; * 1516 te Chemnitz, ✝ 1571 te Meiszen.

Voorn. werk: Poëmata sacra (1567).

Baur.

5° Jan, Ned. letterkundige; * 1871 te Assen; was werkzaam als journalist, wijdde zich later als tooneelschrijver geheel aan de literatuur en vestigde zich na een verblijf op Java te Londen, waar hij met zijn in het Eng. geschreven spelen succes oogstte. F. behoort tot de realistische school; hij schildert op het tooneel de botsing van meeningen, voortkomstig uit stands- of rasverschil.

Voorn. werken: Met den handschoen getrouwd (1906); Eenzaam (1907); De Rechte Lijn (1910); Onder één dak (1914); Dolle Hans (1916); Totok en Indol (1917); Nonni (1917); Sonna (1918); Een Ridder kwam voorbij (1931). In het Eng.: The Planter from Mayfair (1932); Sisters (1933); Mine (1934).

Asselbergs.

6° Joannes, astronoom, zoon van David F.; * 1587, ✝ ca. 1615. Gelijktijdig met enkele andere astronomen, doch onafhankelijk van hen, ontdekte hij de zonnevlekken en de rotatie van de zon.

Werken : Narratio de maculis in Sole observatis et apparente earum cum Sole conversione (Wittenberg 1611).

Reesinck.

7° Johan, Ned. letterkundige; zoon van Jan; * 1899 te Bandoeng; leerling aan de Acad. voor Beeld. Kunsten te Den Haag en Amsterdam, oorlogscorrespondent aan het Oostenr.-Ital. front, debuteert met jongensboeken, werd novellist en romanschrijver, herstelde de romantische verhaal-traditie in zijn levendige, echter vaak oppervlakkige boeken.

Voorn. werken: De Scheepsjongens van Bontekoe (1924); Hans de Klokkenluider (1925); Nagtegael (1925); Het meisje met den blauwen hoed (1927); Mario Ferraro’s ijdele liefde (1929); Venetiaansch avontuur (1931); Leeuwen hongeren in Napels (1934). En de triologie: Komedianten trokken voorbij (1931), Melodie der Verten (1932),De Dans om de Galg (1934).

Asselbergs.

8° Johann Albert, Klassiek philoloog en Prot. theoloog; * 1668 te Leipzig, ✝ 1736 te Hamburg. In 1699 werd hij prof. te Hamburg, in 1708 rector van het Johanneum aldaar. Encyclopaedisch auteur van groote belezenheid en eruditie. F. was de grondlegger van de Klassieke literatuurwetenschap door zijn overzichten van de lit. op velerlei gebied, speciaal dat van de Gr. literatuur.

Werken: Bibliotheca latina, graeca, antiquaria, ecclesiastica. — Lit.: Zijn leven en werken zijn beschreven door zijn schoonzoon H. S. Reimar (Hamburg 1737).

Zr. Agnes.

9° Johann Christian, entomoloog, * 7 Jan. 1743 te Tondren, ✝ 3 Maart 1808 te Kiel. Leerling en volgeling van Linnaeus. Werd prof. in de economie te Kopenhagen en daarna (1775) in de natuurwetensch. te Kiel.

Voorn. werken: Entomol. System. (4 dln. Kopenhagen 1792—’94; suppl. entom., 1797); Systema eleutheratorum (2 dln. Kiel 1801).

Willems.

10° Willem, Zned. theoloog (eigenl.: Smith geheeten); * 1564 te Nijmegen, ✝ 1628 te Leuven; werd in 1611 president van het college van den H. Geest te Leuven en in 1623 deken van de Sint-Pieterskerk aldaar.

Werken: D. Leonis Magni enarratio in Dominicam Passionem (verzam. uit de werken v.d. H. Leo den Grooten); Isagoge sive Introductio in eamdem (met Annotationes door hem zelf; Leuven 1600); Confutatio censurae quorumdam Theologorum Parisiensium in quasdam propositiones ex R.P. Santarellae libris collectas (1627).

Valvekens.

< >