Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Erfdienstbaarheid

betekenis & definitie

Erfdienstbaarheid - (Ned. Recht) is een last, die op een onroerend goed (dienstbaar erf) rust, ten bate van een naburig onroerend goed (heerschend erf), dat aan een anderen eigenaar toebehoort.

Het recht van e., dat den eigenaar van het heerschend erf toekomt, is een zakelijk recht, d.w.z. het blijft verbonden aan den eigendom van het heerschend erf, onverschillig wie de eigenaar is. Voorbeelden van e. zijn:a) e. van uitzicht (servitus prospectus): de eigenaar van het dienstbare erf mag in dit geval het uitzicht van het heerschend erf niet belemmeren,
b) E. van waterloop (serv. flnminis): de eigenaar van het heerschend erf mag schoon water doen uitloopen op het dienstbare erf.
c) Gootrecht (jus cloacae mittendae): de eigenaar van het heerschend erf mag vuilnis en water op het dienstbaar erf loozen.
d) Recht van voetpad, van rijpad of dreef, van weg (iter, actus, via),
e) Recht van water haling.
f) Recht van beweiding, enz.
E. ontstaan krachtens een titel of door verjaring. De titel (d.i. het contract, waarbij de e. gevestigd wordt) moet in de daartoe bestemde openbare registers worden ingeschreven om ook tegenover derden te werken. Door verjaring kunnen slechts verkregen worden voortdurende en tevens zichtbare e. Voortdurende e. zijn dezulke, tot welker uitoefening niet telkens een rechtstreeksche handeling noodig is (voortdurende e. zijn bijv.: gootrecht, recht van uitzicht; niet voortdurende: recht van overgang of van beweiding). Zichtbare e. zijn die, welker bestaan door eenig uitwendig werk blijkt. Op deze verjaring zijn dezelfde regelen van toepassing als die, welke betrekking hebben op verjaring als wijze van eigendomsverkrijging (→ Eigendom). Een voortdurende en tevens zichtbare e. kan ook ontstaan door de bestemming, die de vroegere eigenaar van beide erven aan deze gegeven heeft (zie art. 747 en 748 B.W.). E. kunnen o.m. te niet gaan:
a) door uitdrukkelijke opheffing krachtens den stelligen wil van den eigenaar van het heerschend erf;
b) door vermenging, nl. wanneer heerschend en dienstbaar erf eenzelfden eigenaar krijgen;
c) door onteigening;
d) door verjaring (nonusus).

Zie ook → Servitus.

Lit.: Burg. Wetb. (art. 721-757); Asser [II (Scholten) hfst. II § 4]; Veegens-Oppenheim (II, 115-135).

Stoop (Belg. Recht). De regelen zijn dezelfde als die welke in Nederland deze stof beheerschen, zooals ze hierboven worden verklaard. (Zie art. 637—710 van het Belg. B.W.). Het Belgisch recht onderscheidt de erfdienstbaarheid volgens haar aard of haar oorsprong. Volgens haar aard zijn zij zichtbaar of onzichtbaar, naargelang zij zich door een uitwendig teeken openbaren, en voortdurend of niet voortdurend, naargelang de tusschenkomst van den mensch noodzakelijk is om de e. uit te oefenen.

Volgens haar oorsprong zijn de e. onderverdeeld in e., voortspruitende uit de ligging der plaatsen (art. 640—649), en wettelijke e. (art. 649—685), welke beide practisch slechts één categorie uitmaken, en anderzijds de e., voortspruitende uit een daad van den mensch (art. 686—710). De wijzen, waarop deze laatste categorie e. tot stand komen of verdwijnen, zijn dezelfde als deze welke boven werden uiteengezet wat betreft het Ned. recht. In België bestaat echter niet het speciaal openbaar register, waarin de e. geboekt worden. Vgl. Enclave (3°).

Lit.: G. Galopin, Les Biens, la Propriété et les Servitudes (Luik-Vaillan-Carmanne); A. De Vos, Bezit-Eigendom-Erfdienstbaarheden (Antwerpen z.j.).

Orban

< >