Wat is de betekenis van naburig?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Naburig

bn. (-er, -st), (eig.) behorend aan een buur, aangrenzend; (bij uitbr.) nabijgelegen, omliggend: het naburige dorp; de naburige gemeenten.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

naburig

naburig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in de buurt ervan gelegen Ook in de naburige staten richtte de orkaan grote schade aan. Woordherkomst afgeleid van nabuur met het achtervoegsel -ig Verwante begrippen aangrenzend, belendend, nabijgelegen, omliggend

2025-07-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

naburig

naburig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: na-bu-rig 1. in de buurt ergens van ♢ in een naburig dorp was een winkel Bijvoeglijk naamwoord: na-bu-rig de/het naburige ...

2025-07-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

naburig

aangrensend; nabygeleë.

2025-07-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Naburig

adj., oanbuorjend.

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

naburig

bn. (aangrenzend, in de buurt, nabijgelegen): een naburige stad.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

naburig

(na'bu:rəch) bn. (-er, -st) nabijgelegen; in het -e dorp.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

naburig

bn. (-er, -st), (eig.) behorend aan een buur, aangrenzend; (bij uitbreiding) nabijgelegen, omliggend: het naburige dorp; de naburige gemeenten.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Naburig

Naburig bn. (-er, -st), nabijgelegen, omliggend: het naburige dorp; de naburige gemeenten..