Epigram - Het Grieksche e. dankt zijn ontstaan aan het gebruik, op grafmonumenten of wijgeschenken een beschrijvend opschrift te plaatsen. Naar vorm en toon is het verder niets anders dan een tot op een paar distichen toegespitste → elegie.
In lateren tijd verruimt de inhoud en wordt het e. een geestesspel, waardoor erotische gevoelens, hulde en zelfs spot worden uitgedrukt. De bloeiperiode van het e. was wel de Hellenistische tijd; onder de zeer talrijke dichters mogen hier vermeld worden: Leonidas van Tarente, Anyte van Tegea, Asclepiades van Samos, Posidippus, Hedylus, Callimachus, Antipater van Sidon, de zeer late dichter Palladas.De Romeinen volgden in elk opzicht de Grieken na. Buiten Ennius, Catullus en andere dichters van tweeden rang zijn het best bekend Martialis, Ausonius en de zgn. Priapea, een verzameling van 80 zeer aanstootelijke stukjes. → Anthologia Graeca; → Anthologia Latina.
Lit.: Kaibel, Epigrammata graeca e lapidibus conlecta (1878); Hoffmann, Sylloge Epigrammatum Graecorum (1893). Zie ook de lit. onder → Anthologia Graeca.
V. Pottelbergh In de latere literatuur bleef het e. of puntdicht gebruikelijk, in de Renaissance in navolging van de Antieken, vervolgens ter inkleeding van ethische en philosophische gedachten. Het satirieke en luchthartige verdween evenmin. In de Ned. letteren: Roemer Visscher, Jerem. de Decker, Huygens, Staring, Beets, De Genestet, Gezelle, Greshoff. In den tijd van Humanisme en Renaissance werden in Ned. ook vele Latijnsche e. geschreven.