(Somateria mollissima), een zeevogel uit Noordelijke streken. Het mannetje is van boven wit, van onderen zwart; van de oorstreek loopt door het oog tot den snavel een violetzwarte band; daarachter ligt een fraai lichtgroen waas op de witte veeren.
De witte, achterste slagpennen zijn sikkelvormig gebogen. Het wijfje is geelbruin met zwarte schachtstrepen en vlekken; het heeft een roodachtig bruinen spiegel, door een witten rand aan weerszijden afgezet.
Lengte 58,5 cm. De e. komt voor in het hooge Noorden van Europa, Azië en Amerika, vooral op Groenland, Ijsland, in Noorwegen en aan de Zweedsche kusten.
Ook aan de Finsche en Botnische Golf. Ook in Ned. broeden sinds 1905 geregeld eenige vogels op Vlieland en Tessel.
De vogel is bekend om haar fijn dons, waarmee zij ook het nest van wier, mos en gras bekleedt. Hierdoor wordt haar zelden de gelegenheid gelaten het eerste legsel uit te broeden.
Het verzamelde dons wordt tegen hooge prijzen verkocht. Op IJsland worden de vogels van staatswege beschermd en wordt het dooden van e. met 50 gld. beboet.
Een gevolg hiervan is ook, dat zij daar zeer tam zijn geworden. Ook in Noorwegen worden de vogels door den mensch geholpen.
Kleine eilandjes, waar kunstmatige nesten worden aangelegd, die de e. gaarne gebruiken, verhoogen zeer de waarde van een boerderij. Bernink