stad in de prov. Oost-Vlaanderen op den nationalen weg tusschen Gent en Brugge; opp. 2829 ha; ca. 15 000 inw.; administratief en rechterlijk afhankelijk van het arr.
Gent. Door een 2000 m lang kanaal wordt de stad sedert 1859 met het bevaarbaar deel van het kanaal van Schipdonk verbonden.
Handel, winkel- en marktwezen zijn sterk uitgebreid. In den landbouw zijn ca. 250 gezinnen, in de nijverheid (wol, katoen, leder) meer dan 3000 arbeiders werkzaam.Er zijn twee kerken en twee openbare kapellen (Franciscaner klooster en Arme Claren). Behalve twee gemeentescholen en vijf aangenomen scholen voor L.O., een bisschoppelijk college met Lat. humaniora, middelbaar onderwijs, handelsklassen en lager onderwijs. De machtige inrichting van O.L.V. ten Doorn, geleid door de Zusters van Liefde, geeft lager en middelb., beroeps- en normaalonderw., oudere en moderne humaniora; dit alles met Nederlandsch als voertaal. Verder is er een Engelsche afdeeling (voorbereiding voor Oxford University) en een afdeeling met Fransch als voertaal. E. telt drie vakscholen, een academie voor teekenkunde en schilderkunst, een hospitaal en een inrichting voor heelkunde.
Bezienswaardigheden. Het herstelde en vermeerderde stadhuis in localen Vlaamschen Renaissance-stijl is van 1609. De neo-Gotische dekanale kerk bewaart vele noemenswaardige producten der beeldende kunst. Standbeeld van K. L. Ledeganck, die te E. geboren is.
Lit.: Ed. Neelemans, Gesch. der stad (2 dln. Gent 1865). Blancquaert.
Geschiedenis.
E. wordt vermeld in de 11e eeuw als Nieuw-Eekloo of West-Eckloo tegenover het oudere dorpscentrum van Oost-Eekloo, en ontving in 1240 stadsrechten van Joanna, gravin van Vlaanderen, die deze heerlijkheid bezat. Was in de 15e eeuw door haar ligging tusschen Gent en Brugge herhaaldelijk het terrein van den strijd tusschen deze plaatsen. Parma deed E. opnieuw versterken in 1583. Tijdens de oorlogen der 17e-18e eeuw werd de stad herhaaldelijk verwoest. De kerk verbrandde gedeeltelijk in 1578, in 1774 weer opgebouwd.
De heerlijkheid van Eekloo, eerst in het bezit der graven van Vlaanderen, werd door Lodewijk van Crécy aan zijn dochter Elisabeth, vrouw van Simon van Mirabele, gegeven. Sedert 1649 behoorde zij aan de familie della Faillo. Prims.