1° Adalbert, Duitsch liturgist; * 1861, ✝ 1898, bekend door zijn nieuwe uitg. van Thalhofer’s Handb. der Liturgik, en zijn Quellen u. Forschungen zur Gesch. u.
Kunstgesch. des Missale rom. im M.A.2° Victor, ridder van Rosenstein, zoöloog; * 4 Febr. 1842 te Bregenz; ✝ 20 Maart 1925 te Weenen. Studeerde in Innsbruck, Göttingen, Weenen en Graz; werd in 1873 prof. in de embryologie en histologie te Graz en in 1888 te Weenen.
Werken: Untersuchungen über den Bau der Samenkanalchen und die Entwicklung der Spermatozoiden (Leipzig 1871); Ueber die feinern Bau der Knochensubstanz (Weenen 1875) ; Ueber Histologie der Zahne (Weenen 1890); Ueber die Chorda dorsalis der niedern Tiere (Weenen 1895—’96); bewerkte het 3e deel van Köllikers Handbuch der Gewebelehre (Leipzig 61899—1902). Willems 3° Wolfgang, Oostenrijksch musicus; * ca. 1610 te Augsburg, ✝ 1665 te Weenen; werd in 1634 organist aan den Stephansdom, in 1637 hofkapelorganist en in 1663 kapelmeester aan denzelfden dom. Zijn composities werden tijdens zijn leven wel gewaardeerd, doch weinig is bewaard gebleven.
Werken: o.a. Klaviervariaties op een thema van keizer Ferdinand III (opnieuw verschenen in Guido Adlers Kaiserwerken); een triosonate; eenige 4-st. dansen, balletstukken en een motet. Piscaer Marie Freifrau von Ebner-Eschenbach Geb. gravin Dubsky ; Oostenrijksch schrijfster; * 13 Sept. 1830 op het slot Zdislawitz bij Blansko (Moravië), ✝ 12 Maart 1916 te Weenen. In haar jeugd, aangemoedigd o.a. door Grillparzer, schreef zij een aantal weinig opgemerkte tooneelwerken. Eerst in de epiek, die zij na 1874 bijna uitsluitend beoefende, ontplooide zich haar talent ten volle. Zij behandelt bij voorkeur Oostenrijksche stof met getemperd realisme. Liefdevol begrijpen en klare mildheid teekenen haar werk en persoonlijkheid: „Erschüttern will ich nicht, bewegen, erheitern auch ein wenig”. Haar fijne ontwikkeling en rijpe levenservaring wist zij te ijken in aphorismen en spreuken.
Voorn. werken: tooneel: Maria Stuart in Schottland (1860); Das Waldfraulein (1873). Vertellingen: Bozena, Geschichte einer Magd (1876); Das Gemeindekind (1887); Glaubenslos ? (1893); tal van kleinere vertellingen. Verder: Aphorismen (1880). Meine Kinderjahre (1906).
Uitg. Samtl. Werke (12 dln. 1928).
Lit.: Anton Bettelheim (in Deutsches Biogr. Jahrbuch, 1925); A. Sauer (Sudetendeutsche Lebensbilder, 1926 ; J. Mühlberger 1930); Zr. Mechtildis, M. v. E.-E. (diss.
Nijm. 1935). Pintelon Anna de Mendoza, vorstin van Eboll Dochter van den onderkoning van Peru, Diego Hurtado de Mendoza, gehuwd met den gunsteling van Philips II Ruy Gomez de Silva, die tot vorst van Eboli verheven werd. * 29 Juni 1540, ✝ 2 Febr. 1592. Met schoonheid en geestkracht begaafd, werd zij de minnares van Philips II’s bedenkelijken minister Antonio Perez; de dood van koningin Elizabeth (1568) vermeerderde nog haar invloed, die in stand bleef ook na den dood van haar eigen gemaal (1573). Een groote intrige, vol geheimzinnigheid, openbaarde aan den koning het gevaar, dat van haar uitging; in 1579 werd zij van het hof verbannen en Antonio Perez, door haar aangezet tot den politieken moord op Don Juan d’Escovedo, den vertegenwoordiger van Don Juan van Oostenrijk (31 Maart 1578), vluchtte naar Frankrijk, vanwaar hij het Spaansche hof bekladde. Sedertdien leefde zij op haar landgoed te Pastrana en werd het middelpunt van een veelomvattende legende in de letterkunde en in de geschiedschrijving der 19e eeuw.
Lit.: Louis Bertrand, Philippe II. Une ténébreuse affaire (1929 ; een heldere inleiding tot de kwestie). v. Goricom