(Bromus), een 40 soorten tellend geslacht van de familie der grassen, Gramineae, dat de Noordelijke gematigde streken alsmede de minder warme gedeelten van Z. Amerika en tropische gebergten bewoont.
Deze pluimgrassen hebben als weideplant geen groote beteekenis. De gerstdravik, hordeaceus of mollis, en de trosdravik, B. racemosus, zijn vroege maaigrassen, vooral eerstgenoemde, doch niet zeer waardevol.
In korenvelden komt de schadelijke dreps, B. secalinus, tot 1 m hoog, soms de rogge verdringen. Indien zeer veel dreps tusschen het graan is, moet dit gezuiverd worden, daar het meel zwart zou worden en bedwelmend gaan werken.
De akkerdravik, B. arvensis, is minder lastig. In bosschen groeit de zodevormende ruwe dravik.
B. ramosus of asper. Het paardengras, B. unioloïdes, dient in warmere streken tot voergras, en hier, evenals de Belgische d., B. arduennensis, de verwisselde d., B. commutatus, en het trilgras, B. briziformis, voor droge bouquetten. Bonman