Zoo heet de verzaking aan den duivel, die de geloofsleerling doet, alvorens het Doopsel te ontvangen. Dit gebruik dagteekent uit de eerste eeuwen van het Christendom, zooals Tertullianus en S.
Basilius getuigen; de tekst der verzaking aan den duivel en der toewijding aan Christus staat in de ➝ Apostolische Constituties, Constitutiones Apostolicae (1. VII. c. 41; M.P.G.
I). Bij den doop van een volwassene, in het begin der ceremonie en nog eens vóór de eerste zalving, doet nu het Rituale (T.
II) deze vragen stellen: Verzaakt gij aan den duivel? . . . . aan al zijn werken? .... aan al zijn ijdelheden (pomperijen)? Bij het doopsel van kleine kinderen heeft alleen de tweede ondervraging plaats; peter of meter antwoorden in den naam van het kind. De openlijke belijdenis van Christelijk te willen leven is geen ➝ gelofte in de echte beteekenis; dus ontstaat daardoor geen strenger gewetensverplichting dan de mensch reeds heeft tot het naleven der zedenwet, of door zijn Doopsel aangaat tot het belijden van het Katholiek geloof en het onderhouden der Christelijke plichten.
In vele bisdommen bestaat het gebruik aan de kinderen de zoogenoemde d. te doen hernieuwen, als openbare geloofsbelijdenis, op den dag van hun Vormsel of van hun Plechtige Communie.Salsmans.