In N e d. werd de d. afgeschaft in 1870. De d. bestaat nog voor militairen in tijd van oorlog.
In België bestaat de d. nog enkel in theorie: zij wordt er wel nog uitgesproken, maar nooit voltrokken (buiten eenige gevallen onder den laatsten oorlog). In de verschillende landen, waar de d. nog wordt toegepast, verschilt de wijze van executie.
In Duitschland en Frankrijk : onthoofding; Eng.: ophanging; Spanje: worging (garotte); sommige staten van N. Amerika: de electrische stoel.
In Nevada door gifgas. Soms wordt de executie in het openbaar voltrokken. Bosch v.
Oud-Amelisweerd/A. Janssen.Doodstraf is in België voorzien voor de volgende misdaden: aanslag op den koning, op den troonopvolger, moord, vadermoord, vergiftiging, doodslag, gepleegd om diefstal of afpersing te vergemakkelijken, brandstichting, en de vernietiging van gebouwen, die den dood van personen medebrengt. Het militaire strafwetboek voorziet eveneens de doodstraf voor de zwaarste misdrijven in tijd van oorlog gepleegd. Het wetsbesluit van 11 Oct. 1916 voerde de doodstraf opnieuw in voor verschillende politieke misdaden. Voor gewone misdadigers wordt de doodstraf voltrokken door onthoofding; voor militairen door den kogel. Sedert 1865 werd de doodstraf slechts eenmaal voltrokken (te Veurne in 1917).
Collin.
Moraal. De d. heeft sedert de oudste tijden in alle landen bestaan. In vroegere eeuwen werd zij toegepast voor verschillende misdrijven (moord, roof, diefstal, echtbreuk, bloedschande, brandstichting enz.), zelfs dikwijls voor lichte overtredingen. Heden blijft zij meestal beperkt tot moordmisdrijf, landverraad en overloopen naar den vijand ten tijde van oorlog. Kenschetsend voor die strekking naar beperking der d. is het feit, dat in het begin der 19e eeuw het Engelsche strafrecht nog 160 misdrijven telde, die met den dood werden gestraft (voor een winkeldiefstal van vijf schelling werd de dader opgehangen), maar dat in 1861 dit getal zeer beperkt werd. Ook deed zich een verzachting voor in de wijze waarop de doodstraf voltrokken wordt: waar vroeger de meest verscheiden, soms gruwelijke manieren van ter dood brengen werden aangewend (onthoofden, ophangen, giftbeker, verdrinken, levend begraven, steenigen, van een rots storten, brandstapel, radbraken enz.), zijn tegenwoordig slechts enkele snelwerkende wijzen van terdoodbrenging in gebruik (zie boven).
Onder den invloed der naar mildheid strevende leer v. h. Christendom zijn er wel sommige oude schrijvers geweest, die bezwaren opperden tegen de d. (Tertullianus, Lactantius); de meesten en de grootsten onder de kerkvaders hebben zich echter uitgesproken voor de geoorloofdheid der d. (Ambrosius, Hiëronymus, Augustinus). Dat is ook het geval met de scholastieken, met St. Thomas aan het hoofd, en de latere godgeleerden. Deze eenparige uitspraak werd tegengesproken door de sekte der ➝ Waldenzen (ca. 1200), die alle bloedvergieten en dus ook oorlog en d. ongeoorloofd verklaarden. In de geloofsbelijdenis, door paus Innocentius III aan Durandus de Osca en zijn gezellen opgelegd (1208), komt deze zinsnede voor: „Wij verklaren, dat de wereldlijke macht zonder daardoor te zondigen de doodstraf mag uitvoeren, mits zij bij het vaststellen der straf niet handelt uit haat, maar na rechterlijke beslissing, niet overijld, maar na rijp overleg” (Denziger 425).
Men mag dus zeggen, dat de Katholieke leer aanneemt, dat de staat het recht heeft de d. uit te spreken en te voltrekken. Algemeen echter wordt aangenomen, dat de staat ook het recht heeft genade te verleenen en dus het uitgesproken doodvonnis niet verplicht is te voltrekken.
Dat recht van den staat de d. in zijn rechtspleging op te nemen bleef echter niet onbetwist. Ten tijde der ➝ Aufklarung (17e eeuw), werden beschouwingen opgezet, die aanleiding zouden geven tot het ontkennen van dit recht. De eigenlijke strijd tegen de d. begon echter vooral met den Italiaanschen wijsgeer C. Beccaria. In zijn befaamd werk: Dei delitti e delle pene (Milaan 1764), dat in Italië tot 24 maal gedrukt en nog vóór den dood van den schrijver in 22 talen vertaald werd, kwam hij op voor een meer humane strafrechtspleging en bestreed hij vooral de d., uitgezonderd nochtans voor sommige gevallen, waar het algemeen welzijn en de veiligheid haar eischen. Zijn stelling vond veel aanhangers en zoo geraakte de d. meer en meer in ongunst.
De d. is onbekend in de meeste republieken van Zuid- en Middel-Amerika (Argentinië, Brazilië, Columbië, Costa Rica, Ecuador, Guatamala, Honduras, Nicaragua, Peru, Uruguay, Venezuela), alsook in Mexico(?) en 8 van de bij de Noord-Amerikaansche Unie aangesloten staten. Ook in sommige Europeesche staten is de d. afgeschaft (Denemarken, het voormalige Montenegro, Nederland, Noorwegen, Portugal, Roemenië, San Marino, Zweden, Zwitserland). In Italië werd de d. afgeschaft in 1889, maar onder het fascistisch regime wederom ingevoerd. In Oostenrijk werd zij insgelijks uit het strafrecht geschrapt in 1919, althans bij de gewone rechtspleging, maar zij werd weder ingevoerd door de noodverordening van November 1933. Voor Ned. en België, zie boven.
Ter rechtvaardiging van de doodstraf wordt door velen, waaronder ook talrijke Katholieken, de noodwendigheid eener voldoende vergelding voor zware misdrijven ingeroepen. Zij hebben voor zich het schier algemeen gebruik van alle volkeren en kunnen zich beroepen op de lex talionis: „leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand” (Ex. 21. 24). Deze uitleg werd echter de laatste jaren van verschillende zijden verworpen. Men voert er vooral tegen in, dat de d. onherstelbaar is en het weder goed maken van een altijd mogelijke rechterlijke dwaling onmogelijk maakt; dat zij indruischt tegen de gevoelens van de cultuurvolkeren. De eigenlijke grond voor de rechtvaardiging der d. is veel meer te zoeken in de eischen van het algemeen welzijn en het zelfverdedigingsrecht van den staat. Deze heeft het recht de d. toe te passen waar zij noodig blijkt tot het behoud van den staat en de geordende samenleving.
Dat is vooral het geval bij oproer en ten tijde van oorlog, maar kan toch ook voorkomen in andere omstandigheden, wanneer bijv. de moordaanslagen de veiligheid der burgers in gevaar brengen en de samenleving onveilig en onbetrouwbaar maken. Eenmaal natuurrechtelijk bestaande heeft de staat zijn eigen leven en eigen noodzakelijke levensbehoeften ; en krachtens zijn natuurlijke zending heeft hij den plicht de veiligheid der burgers te verzekeren. Daarom heeft hij dan ook het recht van zelfverdediging tegen onordelijke of onrechtmatige aanslagen op zijn bestaan en van beteugeling en voorkoming der misdrijven, die de veiligheid der burgers onzeker maken. Blijkt het, dat andere straffen, als levenslange opsluiting, onvoldoende zijn om het gevaar, dat den staat en de geordende samenleving bedreigt, af te weren, dan kan principieel aan den staat het recht niet ontzegd worden de d. uit te spreken en te voltrekken.
L i t.: J. Th. Beysens, Het verbod : Gij zult niet doodslaan en verwante vraagstukken (1917, 26); H. Kühle, Staat und Todesstrafe (Münster in W. 1934; met uitgebreide lit.-opgave).
A. Janssen.