(Cottus) is een geslacht der beenvisschen, behoorende tot de familie der schorpioenvisschen (Cottidae). Zij kenmerken zich, doordat de eerste stekelige rugvin korter is dan de zachte tweede en doordat in de aarsvin geen stekels aanwezig zijn.
Het zijn meestal kleine, zeer vraatzuchtige zeevisschen; slechts weinig soorten leven in zoet water. Hoofdzakelijk leven zij in de Noordelijke zeeën; in de tropen ontbreken zij geheel.
In Ned. komen twee soorten voor, de rivierdonderpad (C. gobio L.) en de zeedonderpad (C. scorpius L.). De eerste, die 12—14 cm groot kan worden, bewoont de wateren van geheel Europa en westelijk Siberië en wordt in Ned. in stroomend water met een zandigen of steenachtigen grond aangetroffen.
De zeedonderpad is iets grooter en dikker en aan den kop sterker gewapend. Zij leeft langs de geheele Noordkust van Frankrijk en de kusten van Groot-Brittannië; verder in de Noordzee tot de Noordkaap en zelfs in de Oostzee; aan de Ned. kusten behoort zij tot de gewone soorten.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit allerlei schaaldieren. Het vleesch is niet gezocht.