Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Dominium

betekenis & definitie

in wijderen zin: het recht van den heer (dominus) over ai datgene (personen en zaken), wat aan zijn gezagsrecht is onderworpen; in engeren zin: het Romeinsche eigendomsrecht. In deze laatste beteekenis behoort het d. tot de zakelijke rechten.

Het sluit in zich alle bevoegdheden om over een zaak vrijelijk te beschikken en om daarvan het volle genot te hebben, voorzoover den eigenaar deze bevoegdheden niet ontzegd zijn. Deze bevoegdheden worden veelal aldus samengevat, dat den eigenaar de navolgende rechten worden toegekend: ius utendi (het recht om de zaak te gebruiken), ius fruendi (het recht om de vruchten der zaak tot zich te nemen), ius abutendi (het recht om op de meest volstrekte wijze over de zaak te beschikken, behoudens dan de beperkingen, die contractueel of door de wet of door de gewoonte zijn vastgelegd).Men onderscheidde Quiritarisch (d. ex iure Quiritium) en praetorisch eigendomsrecht. Om het eerste te hebben moest men o.m. Romeinsch burger zijn. Het laatste was ruimer van aard, maar tevens minder krachtig wat betreft de werking. In het Byzantijnsche recht zijn de verschilpunten tusschen beide verdwenen. Er bestaat dan één d., waarin het bruikbare der beide vroegere dominia verwerkt is.

Van het d. is te onderscheiden het condominium (mede-eigendom), waarbij één en dezelfde zaak in eigendom toebehoort aan meerdere personen. Elk der mede-eigenaars kan te allen tijde deeling vragen, teneinde uit de onverdeeldheid te geraken. Elk kan voorts zelfstandig beschikken over zijn deel, maar voor beschikkingen, die de zaak als geheel betreffen, is de medewerking (goedkeuring) der anderen vereischt. ➝ Gezamende hand.

< >