Twaalf eilandjes der Zuidelijke Sporaden, aan de Z.W. kust van Klein-Azië. De grootste zijn Kos en Karpathos (ca. 300 km2), het kleinste Lipsos (16 km2).
Door breuken werd het Palaeozoïsch gebergte van het vasteland gescheiden; de kalkruggen rijzen steil op tot 1 200 m en zijn onvruchtbaar. De landbouw wordt dus meest uitgeoefend op aangeslibde kustvlakten.
Een krater op Nisyros wijst op oud-vulkanisme. In 1912 werden deze eilandjes, tegelijk met Rhodos, door Italië in bezit genomen als Egeesche Eilanden.
De bewoners zijn meest Grieken. Uitvoer: wijn, olijf, zijde, tabak; leerlooierij, sponsenvisscherij. Heere Lit. : G.
Gianni, Le Isole italiane dell’Egeo (1929).