Dirigeeren noemt men het leiden van koor, orkest enz., door maatslag, suggestief gebaar en blik. In de Gr. tragedie werd aan zangers en instrumentalisten leiding gegeven door het stampen met den voet.
De Oudheid en de middeleeuwen kenden voorts de cheironomie (beeldend gebaar van den leider). Later werd de maat aangegeven door het stooten met een staf op den vloer of door het tikken met een strijkstok of een rol muziekpapier op den lessenaar.
Ondertusschen kwam het in den generaal-bas-tijd (vanaf ca. 1600) meestal voor, dat de dirigent vanaf het clavecimbel, waarop hij de continuo speelde, met hoofd- en armbewegingen dirigeerde. Op het eind van de 18e eeuw raakte deze practijk in onbruik.
In het begin van de 19e eeuw kwam het gebruik in voege om met een dun staafje van hout of ivoor (maatstok) geruischloos te dirigeeren. Carl Maria von Weber was een van de eerste dirigenten, die den maatstok gebruikten.
Door sommige leiders van kleine ensembles, vooral koren, wordt het gebruik van den maatstok afgewezen, omdat de bloote hand ook nog in zekere mate uitdrukking kan verwekken. Ten slotte kan nog opgemerkt worden, dat het dirigeeren in de vorige eeuw tot een subjectief kunstvak geworden is. → Mengelberg. de Klerk Dirigeerend officier van gezondheid → Militair geneeskundige.