(plantk.) (afb. kol. 87). Stengels en wortels van planten hebben hun kleinsten diameter onmiddellijk aan den top, het groeipunt, waarvan de cellen zich door deeling vermenigvuldigen.
De aldus ontstane cellen strekken zich in de lengte en in de breedte, zoodat lengtegroei en diktegroei plaats hebben. Deze d., die primaire d. genoemd wordt, omdat die is toe te schrijven aan strekking van cellen, die in het groeipunt, een primair meristeem, door deeling ontstaan zijn, komt voor bij alle varens en zaadplanten.
Daarnaast onderscheidt men den secundair en d., die onder de recente planten alleen bij naaktzadigen en tweezaadlobbigen voorkomt. In den jongen stengel van zulke planten liggen de vaatbundels in een kring (fig. 1).
Zij zijn open, d.w.z. tusschen het xyleem of houtgedeelte en het phloeem of bastgedeelte ligt een laagje weefsel, intrafasciculair cambium genaamd, waarvan de cellen zich kunnen deelen. Later ontstaan dergelijke strookjes weefsel tusschen de vaatbundels, interfasciculaire cambia genaamd, die de intrafasciculaire cambia met elkaar verbinden.
Zij ontstaan uit de volwassen cellen, die zich tusschen de vaatbundels bevinden en die zich opnieuw beginnen te deelen. Zoo ontstaat het cambium, een gesloten cylinder van meristematisch weefsel, waarvan de cellen zich voornamelijk deelen op een wijze, waarbij nieuwe celwanden ontstaan evenwijdig aan den omtrek van den stengel (tangentiale celwanden).
Van twee der zoo ontstane cellen wordt de eene weer cambiumcel, terwijl de andere direct of na eenige deelingen te hebben doorgemaakt hout- of bastcel wordt. Zoo wordt door het cambium naar binnen tegen het primaire xyleem (hout) secundair hout en tegen het primair phloeem (bast) secundaire bast gevormd (fig. 2).
Door de voortdurende werking van het cambium komt diktegroei tot stand.
Naarmate meer secundair hout gevormd wordt, wordt het cambium naar buiten geschoven, waardoor de omtrek daarvan grooter wordt.
De cellen van het cambium passen zich hierbij aan door van tijd tot tijd naast tangentiale ook radiale wanden te vormen, welke loodrecht op de tangentiale en evenwijdig aan de as van den stam gevormd worden. Op sommige plaatsen vormt het cambium geen hout en bast maar mergstraalcellen; zoo ontstaan mergstralen, die horizontaal van het merg door hout en bast naar buiten loopen.
Zij doen dienst voor het horizontale transport van stoffen. Op tangentiale doorsnede zijn zij spoelvormig.
In gematigde streken met afwisseling tusschen winter en zomer werkt het cambium niet gelijkmatig, zoodat → jaarringen ontstaan.Ook in de wortels van naaktzadigen en tweezaadlobbigen kan een cambium ontstaan, dat ook hier loopt tusschen xylemen en phloemen, doch daar deze hier niet buiten, maar naast elkaar gerangschikt zijn, heeft het cambium van den wortel althans in het begin een eenigszins stervormig uiterlijk.
Ook de vorming van kurk mag als een vorm van diktegroei beschouwd worden. -→ Aanwas; → Cambium.
Lit.: F. A. F. C. Went, Leerboek der alg. plantk. (21930); Strasburger, Lehrbuch der Botanik. Melsen Diktongigen Diktongigen of Crassilinguidae werden vroeger genoemd een onderorde der hagedissen, welke een dikke, vleezige tong bezitten, die niet buiten den bek gestoken kan worden. Bij de soorten der Oude wereld staan de tanden op de kaken (akrodont), bij de soorten van Amerika zijdelings tegen de kaken aan (pleurodont). Er behooren toe:
1° de leguanen (Iguanidae) met lange dunne ledematen; het zijn langzame, op boomen levende dieren; vele kunnen als de kameleons hun kleur veranderen en hebben zonderlinge huidaanhangsels aan den kop en andere lichaamsdeelen. In Amerika leven o.a. de helmbasilisk (→ Basiliscus) en de leguaan. Op het Oostelijk halfrond leeft de Amboineesche basilisk (Hydrosaurus amboinensis Schloss.) ter grootte van 1,3 m, op de Soenda-eilanden; deze heeft op den rug en staart een kam.
2° De Agamen (Agamidae). Hiertoe behooren de vliegende → draak en de doomhagedis.
3° De gecko’s (Geckonidae). Keer
Dikvoet Dikvoet of pronksteelboleet [Boletus pachypus ( < Gr. pachys = dik, pous — voet)], een steelzwam van de familie der Polyporaceeën; heeft een bruin-olijfkleurigen hoed (tot 15 cm groot) en een netvormig geaderden steel, die alleen bovenaan of geheel rood gekleurd is. De d. komt veel voor in beukenbosschen. Een andere zwam, eveneens d. geheeten, is Cortinarius (Inoloma) traganus van de familie der Agaricaceeën. Deze heeft een paarsen vezeligen hoed en een knollig gezwollen voet. Bouman Dilatatiegolven → Compressiegolven.