Belgisch rechtsgeleerde, oud-minister van Landbouw (1931—1932), volksvertegenwoordiger (sedert 1919) en professor aan de Rechtsgeleerde faculteit te Leuven, waar hij burg. recht, procesrecht en internat, privaatrecht doceert. * 1886. Ondervoorzitter van den Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden; voorzitter van de officieele Commissie voor de vertaling van het Burgerlijk Wetboek; voorzitter van het Vlaamsch Rechtsgenootschap te Leuven.
Met prof. Sencie is Van D. een van de baanbrekers geweest van de vervlaamsching der Katholieke Universiteit te Leuven.
In het Parlement bekleedt hij een leidende plaats en nam hij deel aan de besprekingen der belangrijkste wetten. Hij verdedigt vooral de Katholieke landbouwbelangen.Voorn. werken: Le bail & ferme en Belgique (1913); La Séparation de Corps et la loi du 20 mars 1927 (1927); Antiparlementarisme (1928); Het Staatsgezag (1928); Ons Pachtrecht (21929); Compétence civile et commerciale in Répert. prat. du Droit Belge ; De Wet op de Vermindering der Pachtprijzen (1933).Orban.