Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-07-2019

Dichtgenootschappen

betekenis & definitie

Dichtgenootschappen - vereenigingen, die de bevordering der dichtkunst ten doel hadden. Meer bepaald worden met d. bedoeld die dichtgezelschappen, welke in de laatste helft der 18e eeuw werkten.

In den eigen tijd werd hun beteekenis evenzeer overschat als later miskend. Ook bezielden zij niet de letterkunde der 18e eeuw; de beste dichters dier dagen bleven buiten de d., al waren sommigen eerelid.

De bloeitijd der d. valt van 1765 tot 1780. Vaak vervormden zij tot politieke vereenigingen.

De bekendste en invloedrijkste waren te Amsterdam: Concordia et libertate (gesticht 1748); Diligentiae omnia (1772), dat het eerste gedenkteeken voor Vondel stichtte; Natuur begaaft, oefening beschaaft (1774); Felix Meritis (1777), dat ook andere kunsten en wetenschappen beoefende. In Dordrecht: Magna molimur parvi (1763).

Rotterdam: Verscheidenheid en overeenstemming (1760). Den Haag: Kunstliefde spaart geen vlijt (1772).

In Leiden: Linguaeque animoque fideles (1757). Hieruit ontstond in 1766 de nog bestaande Maatsch. der Ned.

Letterkunde.

Enkele d. hadden „aankweekelingen”, die tot dichters werden opgeleid.

Velen loofden prijzen uit. De beteekenis der d. ligt meer in de algemeene vernieuwing der geestelijke beweging, welke zij opvingen, dan in hun letterkundigen arbeid.Piet Visser.

< >