Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Diaspora

betekenis & definitie

Diaspora - (Gr., = verspreiding). Onder Joodsche d. verstaat men de Joden, die na de Babylonische gevangenschap verspreid woonden te midden der heidenen buiten Palestina.

Bij het begin onzer jaartelling waren de Joden in de Diaspora zeer talrijk (vgl. Act. 2.9-11). Deze verspreiding der Joden voornamelijk in de groote steden was van groot voordeel voor de prediking van het Christendom. In de synagogen der Joden begon de H. Paulus zijn missie onder de volkeren. Hier won hij gewoonlijk de eerste heidenen voor het geloof.

Waarschijnlijk handelden de overige evangeliepredikers eveneens zoo. De Joden in de Diaspora hadden over het algemeen niet zulke strenge opvattingen over de Joodsche wet als de Joden in Palestina. Ofschoon zij streng monotheïst bleven, hadden zij zich aangepast aan hun omgeving. Zij stonden meestal nog in betrekking met Jerusalem.

C. Smits.

Duitsche d. noemt men de Katholieke Duitschers, die als een kleine minderheid tusschen andersdenkenden wonen, en wel op de eerste plaats in Duitschland zelf, dus in Noord-Duitschland met inbegrip van Saksen en het Noorden van Beieren, Wurttemberg en Baden met uitzondering van slechts enkele gebieden. Het aantal Kath. in de diaspora bedraagt (1925) ruim 3 300 000, waarvan in Pruisen 2 200 000; zij vormen 8½% van de bevolking van het diaspora-gebied. In hun belang werkt naast anderen vooral de St. Bonifatiusverein sinds 1849. De zielzorg staat voor een dubbele moeilijkheid:

1° wonen de Kath. zoo verspreid, dat de parochies te groot worden en geregeld contact van geestelijkheid met geloovigen dikwijls een vrome wensch moet blijven;
2° ondergaan de Kath. sterk den invloed van hun niet-kath. omgeving, waarbij hun geringe maatschappelijke welstand hun spoedig een minderwaardigheidsgevoel kan geven en gebrek aan fondsen belet daar een rijke ontplooiing van het godsdienstig leven tegenover te stellen. Een bijzonder groot gevaar vormt het gemengde huwelijk; het ontbreken van omgang met Katholieken en het gemis van een Katholieke traditie, ook doordat de Katholieken zich pas later door industrie enz. vestigden, werken dit in de hand. De zielzorg moet het zelfstandig en bewust Katholiek leven zoo veel mogelijk versterken, geen animositeit tegen andersdenkenden wekken en bij de prediking op het dogma den nadruk leggen.

Lit.: Lex. f. Theol. und Kirche (art. Diaspora van K. Algermissen); daarnaast de vsch. publicaties van den Bonifatiusverein.

Pauwels.

< >