Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Del rio

betekenis & definitie

Del rio - 1° Joannes, protonotarius apostolicus (1607), later deken der kathedraal van Antwerpen en vicarius van het bisdom. * 1556 te Brugge, † 5 Jan. 1624.

Werken: Oratio in Funere Reverendiss. D. Joann. Miraei, Antwerp. Episcopi (Antwerpen, Plantin, 1611); Expositio moralis Psalmi CXVIII Beati Immaculati, etc. (ibid.); Expositio Psalmorum VII Poenitentialium.

Valvekens. 2° Lodewijk, Zned. rechtskundige en staatsman; * te Brugge, † 30 Juli 1578 te Tienen. Na verblijf in Spanje, waar hij in betrekking kwam met Ned. staatslieden, o.a. Hopperus, keerde hij met Alva naar de Nederlanden terug en werd naast Vargas een der meest invloedrijke leden van den Raad van Beroerte: nam deel aan vonnissen over Egmont, Hoorn, van Stralen. Herstelde de orde in Mechelen na bezetting door Oranje (1572). In 1573 lid van den Privé-raad, 1576 van den Raad van State. Na de Pacificatie van Gent stond hij weldra aan de zijde van Don Juan.

V. Roosbroeck.

3° Martinus, Jezuïet; * 17 Mei 1551 te Antwerpen, † 19 Oct. 1608 te Leuven. Vice-kanselier van den Hoogen Raad van Brabant. Trad in 1580 te te Valladolid in de Sociëteit van Jesus. Professor van moraal en exegese te Douai, Luik, Graz en Salamanca. Zijn herhaaldelijk gedrukte Disquisitiones Magicae getuigen van groote belezenheid maar ook van onvoldoenden critischen zin.

Lit.: Sommervogel, Bibl. de la Compagnie de Jésus (II 1894-1904); Lex. f. Theol. u. K. (III, 198); Koeh, Jesuiten Lexicon (1934).

V. Hoeck.

< >