Degryse - 1° Edward, pastoor-deken. * 16 Maart 1848 te Roeselare, ✝ 14 Febr. 1909 te Kortrijk. D. doctoreerde in de theologie te Rome in 1874, werd leeraar te Roeselare, daarna aan het groot-seminarie te Brugge en in 1889 pastoor-deken te Kortijk.
Hij liet een 50-tal werken en bijdragen verschijnen over wijsbegeerte en godgeleerdheid, geschiedenis, reisindrukken, sociale wetenschap, Vlaamsch rechtsherstel. Stichtte den oudheidkundigen kring van Kortrijk.
Lit.: J. de Béthune, M. Edouard Degryse (Kortrijk 1909).
Allossery.
2° Jacobus Franciscus, groot-vicaris. * 31 Aug. 1741 te Roeselare, ✝ 16 April 1811 te Kaprijke. Magister Artium van Douai en licentiaat in godgeleerdheid van Leuven, werd hij kanunnik der Brugsche hoofdkerk in 1779 en later aartsdiaken en groot-vicaris. In 1794 een der vicarii capitulares, legde hij in 1797 den verboden eed af, maar zijn goede trouw schijnt zeker. Later trok hij dien eed in. Buitengewoon groot was zijn gezag; men noemde hem „den zwarten bisschop”. Na het concordaat van 1802 werd hij pastoor-deken te Kaprijke.
Allossery.