Das - (Meles meles L.; vulgaris; taxus) behoort tot de familie der marterachtigen (Mustelidae). Lichaamslengte 75 cm, staartlengte 18 cm, schofthoogte ong. 30 cm.
Oude mannetjes kunnen in den herfst tot 20 kg zwaar worden. Tamelijk lang, straf, doch glanzend haarkleed. De kleur is op den rug witgrijs en zwart gemengd, aan de zijden en aan den staart roodachtig, op de onderzijde met inbegrip van borst en keel en aan de voeten zwart. De kop is wit, maar aan beide zijden van den snuit loopt een zwarte streep.
De wijfjes onderscheiden zich van de mannetjes door geringere grootte en breedte, evenals door de lichtere kleur. Zeer zeldzaam zijn dassen van geheel witte kleur. Zie afb. bij art.➝ Knaagdieren.
De das bewoont in een rij van geographische vormen haast geheel Europa, evenzoo Azië van Syrië af tot Perzië, evenals Siberië tot de Lena. In Nederland kan men hem nog hier en daar in het Z. en O. aantreffen. Hij leeft eenzaam in holen, die hij op de zonzijde van met bosschen bedekte heuvels uitgraaft en met 4-8 uitgangen en luchtgaten voorziet. De hoofdwoning, de „ketel”, waarheen meerdere gangen leiden, is zoo groot, dat zij een groot moskussen en het dier zelf met zijn jongen bevatten kan. De meeste gangen worden niet geregeld gebruikt, maar dienen als vlucht- of luchtgangen. Overal heerscht de grootste zindelijkheid en hierdoor verschilt het dassenhol van haast alle onderaardsche woningen van zoogdieren.
In het voorjaar en in den zomer bestaat zijn voedsel hoofdzakelijk uit wortels, insecten, slakken en regenwormen; soms ook uit jonge hazen, vogeleieren en jonge vogels. In den herfst eet hij bessen en vruchten, afgevallen fruit, wortels en knollen; kleinere zoogdieren worden door hem ook niet versmaad, evenals hagedissen, kikvorschen en slangen (zelfs adders).
Aan het einde van het najaar heeft de das zich volgemest en begint zich voor te bereiden op zijn winterslaap, die zeer vaak onderbroken wordt en waarin hij sterk vermagert.
Alleen in het najaar zoeken mannetje en wijfje elkaar op en leven eenigen tijd samen in één nest en reeds vroeg in het voorjaar, Februari of Maart, worden de 3 tot 5 jongen geboren, blind voor de eerste drie weken gelijk alle roofdieren.
Keer.