Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Cyprianus van carthago

betekenis & definitie

Cyprianus van carthago - Heilige, kerkvader en martelaar. Caelius Tascius C., uit heidensche ouders geboren in 200 of iets later, werd in 246 door den priester Caecilianus te Carthago voor het Christendom gewonnen.

In 249 is hij reeds bisschop van Carthago en staat daardoor practisch aan het hoofd der geheele kerk van Noord-Afrika. Onder de vervolging van Decius verschool hij zich, om zoo zijn kudde te kunnen blijven leiden en sterken. Dat het geen lafheid was, zooals men hem zelfs vanuit Rome verweten had, bewees hij in 258, toen hij onbevreesd voor den rechter stond en blijde den marteldood stierf. Hij had te strijden tegen het schisma van Felicianus in Carthago zelf en steunde paus Cornelius tegen diens tegenpaus Novatianus. Strijd ontstond ook omtrent de wederopname der lapsi, dergenen, die in de vervolging van 251 het geloof hadden verzaakt.

Zijn groot aanzien blijkt wel daaruit, dat Spaansche en Gallische bisschoppen in moeilijkheden zijn beslissing vroegen. Dit werkte al ongunstig op zijn verhouding tot paus Stephanus. Vanaf 255—’56 is er dan scherp conflict tusschen Rome en Carthago over de geldigheid van het doopsel, door ketters toegediend. C. ontkende die, omdat iemand, die buiten de Kerk stond, volgens hem geen macht kon hebben over haar genademiddelen; Stephanus erkende de geldigheid met beroep op de traditie, die echter in Afrika en in Klein-Azië (→ Firmilianus van Caesarea) anders schijnt te zijn geweest.

C. gaf niet toe en schijnt zelfs, onder invloed van dit conflict, destijds het primaat van Rome ontkend te hebben, terwijl hij het vroeger uitdrukkelijk geleerd had. Protestanten en Anglicanen zien in hem een verdediger van het → episcopalisme. Na den dood van Stephanus in 257 was de verhouding met Rome weer normaal.

Werken: C. schreef een aantal traktaten en veel brieven. Ze zijn van groot belang voor de kennis van de kerkgeschiedenis van Afrika in dien tijd, eveneens voor de geschiedenis van het dogma en der liturgie. Er zijn ook een groot aantal werken ten onrechte aan hem toegeschreven. Van de echte werken moeten vooral genoemd worden de drie boeken Testimonia; dit zijn verzamelingen van Bijbelteksten, waarmee hij in boek I en II de Christelijke leer bewijst speciaal tegen de Joden en in III zedelessen geeft. Hij schreef verder: Over het geduld, over het Onze Vader, over de kleeding der maagden, alle drie in aansluiting aan zijn leermeester Tertullianus.

Het meest besproken is zijn „Over de eenheid der katholieke Kerk”, dat hij zoo goed als zeker tweemaal heeft uitgegeven. In de eene recensie pleit hfst. 4 krachtig voor het primaat van Rome, de andere beschouwt men als episcopalistisch (evenals de Apostelen hebben àlle bisschoppen gelijke macht). Een verklaring in verband met den → ketterdoopstrijd werd gegeven in Studia Catholica (1934, 214—219). De taal van C. is niet zoo origineel als die van Tertullianus, maar wél zoo eenvoudig en duidelijk.

Uitg.: Corpus Scriptor. Eccles. Lat. (III, 1-3, 1868—’71); vert. in Bibliothek der Kirchenvater (1918); S. Cyprien (brieven), in collection Budé (1925).

Lit.: Monceaux, S. Cyprien (1914, „Les Saints”) ; Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Lit. (II 1914, 442-517); d’Alès, La Théologie de S. Cyprien (1922); Koch, Cyprianische Untersuchungen (1926); Bayard, Le Latin de S. Cyprien (1902). Franses Voorstelling in de kunst. C. wordt gewoonlijk afgebeeld tegelijk met den H. Cornelius, zelden alleen. Op een mozaïek te Ravenna houdt hij een kroon in de hand. Op een miniatuur in de Nationale Bibliotheek te Parijs is hij gezeten tusschen twee afgodsbeeldjes. In laat-middeleeuwsche handschriften beeldt men gewoonlijk zijn martyrium af. Heijer

< >