Cuyk - C. a., gem. in het N.O. van N. Brabant aan de Maas; ong. 4 200 inw., nagenoeg alle Kath.; opp. 1 704 ha.; omvat de parochies C. en Vianen. Landbouw en veeteelt, tuinbouw en industrie (sigaren, melkpoeder, leer).
In deze gem. is de Romeinsche weg van Tongeren naar Nijmegen blootgelegd; een Romeinsch grafveld werd ontgraven. De oude St. Martinuskerk in 1913 afgebroken; de 15e eeuwsche toren is blijven staan. Ten Z.O. van C. ligt de buurt St. Agatha, genoemd naar het in 1371 gestichte Sinte Aegtenklooster der reguliere Kanunniken van het H. Kruis.
Door de gunst der Oranjes bleef het gespaard; het is het eenige mannenklooster in Ned. dat nooit werd opgeheven. Van het oude klooster is de 16e eeuwsche kapel met eenige mooie grafzerken over; verder de kloosterpoort (ca. 1600) en een gedeelte van het zgn. museum van St. Agatha of de kloosterschool, waar veel Kath. uit ons land tijdens de Republiek hun opleiding genoten. Het noviciaat en de hoogere theologische studies zijn er gevestigd, evenals de Procure van de Missie der Kruisheeren. v. Velthoven De Heeren van Cuyck spelen een groote rol in de geschiedenis, → Albertus, Hendrik, Herman, Jan, Otto, Wenemar.
Cuyk behoorde tot 1801 tot het bisdom Roermond; tot 1824 onder den vroegeren Roermondschen bisschop. 1824—’40 tot het apost. vicariaat van Gravc, na 1840 tot Den Bosch.
Land van Cuyk, ook Ambt van Cuyk genoemd, een oude heerlijkheid, sedert begin 14e eeuw reeds met de stad Grave verbonden. In de M. E. was het Land van C. nu eens Geldersch, dan weer Brabantsch leen. In 1559 werd het in pandschap aan Willem van Oranje gegeven, in welk geslacht het als baronie ten tijde der Republiek bleef. De oppermacht berustte bij de staten-generaal; het was een generaliteitsland. Het Land van C. werd verdeeld in een Overen een Nederambt.
Tot het Nederambt behoorden: Cuyk, St. Agatha, Haps, Groot en Klein Linden, Katwijk, Beers, Mill, St. Hubert, Wanroy, Gassel, Escharen, Langenboom, Neerloon (een enclave in het Land van Ravenstein). Tot het Overambt: Maashees, Holthees, Vierlingsbeek, Makken, Overloon, Groeningen, Vortum, Sambeek, Beugen, Rijkevoort, Ledeakker, Oploo. Niet tot het Land van C. behoorden de vrije heerlijkheid Boksmeer, die zich dwars door het Overambt uitstrekte, en Oeffelt, eigendom van den hertog van Kleef.
Lit.: Diderik Paringet, Memoriaal of Beschrijving van de Stad Grave en den Lande van Cuyk (2 dln. 1752). v. Velthoven Cuyksch (taal k.), onderdeel van het Geld.-Limb. dialect, dat een menging van Limburgsch, Frankisch en Saksisch is. Het wijkt sterk van de Noord-Brabantsche dialecten af, heeft bijv. in tegenstelling met de rest van Noord-Brabant de ï en ü nog ongediftongeerd, en de vocaliseering van de 1 in -alt en -olt heeft dit dialect ook nog niet veroverd. Dit dialect wijkt zoo sterk af, wijl het land van Kuik 1° afgesloten ligt door de Peel 2° eeuwenlang politiek anders georiënteerd was (het was langen tijd bezit van Gelder en Kleef, en later een aparte baronie)
3° Saksische invloeden vertoont.
Prof. Schrijnen en anderen wezen reeds op het samenvallen der grens tusschen GelderschLimburgsch en Oost-Brabantsch met de lijn van den thans vrijwel uitgestorven bouwtrant der Saksische hoeven.
Lit.: J. van Ginneken, Handb. der Ned. Taal (I 21928); J. van Ginneken-J. Endepols, De regenboogkleuren van Nederlands Taal (21931); A. Weijnen, Onze Taaltuin (II, 220); Dialect in het Land van Kuik. De Navorscher (IX, 61, 293.
X, 89, 145-147, XI, 13); W. v. Cuuk, Land van Cuijk (Noord en Zuid, Taalk. Tijdschr. III, blz. 178); J. Schrijnen, Ned. Volkskunde (II) Weijnen