Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Cumulus

betekenis & definitie

Cumulus - of stapelwolken, eerste soort in de fam. der wolken van verticale ontwikkeling, zijn afzonderlijke, dikke, verticaal ontwikkelde wolken, waarvan de top een koepel vormt en afgeronde uitwassen vertoont, terwijl de basis schier horizontaal is. De c. is schitterend wit of somber, naargelang de verlichting door de zon.

Tusschen de afzonderlijke c. is de hemel meestal blauw. De gewone c. is omtrent zoo hoog als hij breed is; zijn basis ligt gemiddeld op 1 km en zijn top op 2 km hoogte. Bij de ondersoort, c. humilis, ligt de top laag en is hij afgeplat. Bij de ondersoort c. congestus reikt de top tot 3 en 4 km hoogte. Gaat de top hooger dan 4 km, dan wordt de c. een ➝ cumulonimbus. Soms komt de c. in flarden voor en wordt fractocumulus genoemd.

De c. bestaat uit waterdrupjes of sneeuwvlokjes. Over land verschijnen de c. overdag, met maximale ontwikkeling des namiddags. Over zee worden zij gevormd in eene koude luchtstrooming, die over betrekkelijk warm water vloeit. De gewone c. en vooral de c. humilis zijn de wolken van schoon weder. De c. congestus van den voormiddag worden in het algemeen cumulonimbus gedurende den namiddag; zij zijn de voorboden van neerslagsvlagen en plaatselijke onweders. De c. ontstaat in het bovenste deel van een convectiestroom (➝ Convectie, sub 2°).

V. d. Broeck.

Lit.: Atlas international des nuages (Parijs 1932).

< >