Coster, samuel - Nederlandsch tooneelschrijver, stichter van de Amsterdamsche „Academie” en van den eersten Schouwburg. * 16 Sept. 1579, ✝ ca. 1665 te Amsterdam. Hij studeerde 1607—1610 te Leiden en was daarna stadsgeneesheer te Amsterdam.
Voor de Rederijkerskamer „In Liefde bloeijende” schreef hij, evenals voor de in 1617 gestichte „Eerste Duitsche Academie”, enkele middelmatige tooneelstukken. In deze „Academie” beleefde het Nederlandsche tooneel zijn eersten bloei met stukken van Vondel, Breero, Hooft e.a. Coster was tegenstander van de Calvinistische predikanten en in zijn werk hekelde hij hen fel. De „Academie”, oorspronkelijk bedoeld als instituut voor hooger onderwijs, moest het lesgeven staken, bleef echter ten bate van het weeshuis tooneelspelen. Een verwezenlijking van Coster’s bedoeling was de stichting van het Athenaeum illustre in 1632.
Werken. Kluchten: Boereklucht van Teeuwisboer en men juffer van Grevelinckhuysen; Spel van Tiisken van der Schilden. Drama’s: Ithys ; Iphigenia; Isabella; Polyxena. Vertooningen op de Vrede van Munster (1648). C.’s volledige werken werden eerst in 1883 uitgegeven door R. A. Kollewijn. — Lit.: J. Hobma, S. C., in Oud-Holland (1898); C. N. Wijbrands, Het A’damsch tooneel van 1617—1722 ; J. H. Gallée, Academie en kerkeraad; F. Buitenrust-Hettema, Oosters eerste Duytsche Acad., in De Gids (II1911).
Piet Visser.
Costere Jan de, rederijker te Leuven, lid van de kamer het Kersouwken. Van hem zijn een referein op het H. Sacrament (in K. Ruelens, Refereinen af geschreven door Jan De Bruyne III, 19—22) en twee in druk uitgegeven gedichten: over de gebeurtenissen te Leuven tusschen 1569 en 1578; en een cluchte van Sinte Peeterstoren binnen Loven. Hier noemt hij zich Jan Stroosnijder. Zijn spreuk was: Overpeist d’inde.
U i t g.: Van Even (Leuven 1852).
V. Mierlo.