Corneille de lyon - Schilder; * ca. 1500 te Den Haag, ✝ ca. 1574. C. werkte in Lyon tot ca. 1574 (van ong. 1534 af na te wijzen), alwaar hij een beroemd portrettist, o.a. „peintre du roi” werd (Hendrik II en Karel IX) en groote opdrachten kreeg.
Zijn eenvoudige gedistingeerde kunst lijkt veel op die van Clouet, is wat minder glad en heeft fijner kleurnuances. Toch worden beider werken vaak verwisseld.
Lit.: H. Bouchot, Les Clouets et Corn. de Lyon; A. Germain, Les art. Lyonnais (1910). Schretlen Corneille 1° Pierre, Fransch tooneeldichter; * 9 Juni 1606 te Rouen, ✝ 1 Oct. 1684 te Parijs. Hij studeerde aan het Jezuïetencollege van zijn geboortestad, wijdde zich aan de studie van het recht en promoveerde tot advocaat, doch offerde weldra de balie op voor de dichtkunst. De eerste comedies, die hij uitgaf (Clitandre, La veuve, La galerie du palais, La suivante, La Place royale), oogstten veel bijval. Het middelmatig succes van zijn tragedie Medée, naar Seneca en Euripides (1635), bracht hem naar de comedie terug. Zijn eerste meesterstuk was echter Le Cid, waarvan hij het onderwerp ontleende aan een Spaansch drama van Guilhem de Castro, en dat hem de critieken op den hals haalde van Scudéry in zijn Observations sur le Cid (1635) en van Chapelain, die, op aanvraag van Richelieu, zijn Sentiments de l'Académie française sur le Cid (1638) schreef.
Op Le Cid volgden tal van tragedies van groote waarde: Horace, Cinna, Polyeucte, Nicomède, en een comedie Le Menteur, naar → Alarcon y Mendoza. Het talent van C. scheen echter reeds te verzwakken. Na de mislukking van Pertharite gaf hij het tooneel op en legde zich toe op de vertaling in verzen van godvruchtige werken, o.m. van de Imitatio Christi; dan schreef hij ook de „Examens” van zijn tooneelwerken en zijn „Trois discours” over de tragedie. Slechts zeven jaar later keerde hij, op raad van Fouquet, tot het tooneel terug met Oedipe.
Van Oedipe tot Suréna (1674) uit zich zijn decadentie in 10 tooneelstukken. De laatste jaren leidde hij een zeer ongelukkig leven wegens den bijval, dien zijn jonge mededinger Racine oogstte, de mislukking van zijn stukken, allerlei huiselijken tegenspoed (de dood van zijn beide zonen) en geldgebrek. In 1647 werd hij, na twee mislukkingen, in de Académie française opgenomen.
Men heeft aan C. den titel van Vader van de Fransche tragedie toegekend. Hij is het inderdaad, die haar heeft geschapen: vóór hem was de tragedie niets meer dan een onzinnig mengsel van onwaarschijnlijke, ingewikkelde avonturen zonder spoor van menschelijke karakters of typen. Comeille heeft van den tweestrijd tusschen den hartstocht en den plicht de hoofdzaak van het treurspel gemaakt. De grootschheid is de hoofdtrek van het genie van C.; de heldhaftigheid is de bezielende kracht van zijn treurspelen: de heldhaftigheid van het eergevoel in Le Cid, van de vaderlandsliefde in Horace, van de vergevensgezindheid in Cinna, van de geloofstrouw in Polyeucte. Corneille, zegt La Bruyère, heeft de menschen geteekend zooals ze zouden moeten zijn, m.a.w. hij gevoelt niet de minste toegeeflijkheid voor de menschelijke gebreken en zwakheden en heeft op het tooneel den waren zielenadel ingevoerd, terwijl men tot dan toe slechts bovennatuurlijke en valsche helden kende. Niet alleen heeft hij de tragedie geschapen, hij heeft ook, door zijn Menteur en Suite du Menteur, de baan vrij gemaakt voor de ware comedie, doordat hij haar een edeler vorm en taal heeft geschonken en een karakterteekening ontwierp door de bestudeering, niet van een ondeugd, maar van een gebrek, hetgeen reeds een vooruitgang beteekent.
Uitg. (de beste) van zijn tooneelwerken: Oeuvres de P.C., door Marty-Laveaux, in Collection des grands écrivains de la France (12 dln. 1862—1868, nieuwe uitg. 1887).
Lit.: E. Faguet, C. (1886); G. Lanson, C. (1898): E. Faguet, En lisant Corneille (1913); A. Dorchain, P.C. (1918). Ulrix 2° Thomas, Fransch tooneelschrijver, broeder van den vorige; * 20 Augustus 1625 te Rouen, ✝ 8 December 1709 te Andelys. Hij was geen groot dichter, doch hij wist zich op handige wijze te voegen naar de grillen van het publiek. Vandaar zijn bijval, die gedurende 32 jaar in stijgende lijn is gegaan. Hij schreef een 40-tal stukken. Zijn eerste tragi-comedie, Timocrate (1656), die 86 maal achtereen werd vertoond, genoot meer bijval dan ooit een der stukken van zijn broeder mocht oogsten.
Hij inspireerde zich overigens bij hem voor zijn Laodice, een nabootsing van Rodogune (1668) en voor zijn Mort d’Hannibal, in den trant van Nicomède (1669). Volgens Voltaire is Ariane (1672) zijn beste treurspel. Hij hield zich ook op verdienstelijke wijze bezig met taalstudie en schreef, naast een vertaling van Ovidius, verscheidene prozawerken, o.a. Observations sur les Remarques de Vaugelas (1687). Hij volgde zijn broeder op in de Académie française.
Uitg.: Oeuvres de T. C. (5 dln. Parijs 1722); Nieuwe uitg. door E. Thierry (1880).
Lit.: G. Reynier, T. C. sa vie et son théàtre (Parijs 1893). Ulrix Cornelia De moeder der Gracchen, dochter van Publius Comelius Scipio Africanus maior, zeer jong na den dood haars vaders gehuwd met den veel ouderen Tiberius Sempronius Gracchus. Na den dood van haar gemaal, die stierf ca. 150 v. Chr., wees zij een huwelijksaanzoek af van den lateren koning Ptolemaeus VIII van Egypte en wijdde zij zich geheel aan de opvoeding van de drie kinderen, die haar van de twaalf waren overgebleven: Tiberius en Gaius Gracchus, en Sempronia, die met Scipio Africanus minor huwde. Door tijdgenooten en nageslacht werd de ontwikkelde, hoogstaande vrouw geprezen als het ideaal van een Romeinsche moeder. Davids Cornelii Tienduizend slaven van de vermoorde vijanden van Lucius Comelius Sulla, door hem vrijgelaten; zij vormden zijn lijfwacht. Davids Cornelimünster (bij Aken). De abdijkerk, hier in 814 gesticht, in 817 gewijd, in 881 verwoest, was blijkens de ontgraven fundeeringen een kleine Karolingische pijlerbasiliek met atrium en 3 absiden. Door verschillende herbouwingen en vergrootingen ontstond, voornamelijk in den loop der 14e en 15e eeuw, de tegenwoordige vijfbeukige basiliek (50 m lang, 40 m breed), waarvan de zijbeuken in hallenvorm zijn opgetrokken; achter het koor is 1708 de achthoekige Corneliuskapel aangebouwd; de Westbouw bevat in zijn middenpartij nog het oude atrium.
Tot den belangrijken kerkschat behoort o.a. een ca. 1360 vervaardigde reliekschrijn, borstbeeld van den H. paus Comelius; gesneden koorbanken (midden 14e eeuw). Van de abdijgebouwen is de middenpartij in 1721—’28, de buitenpoort in 1682, de binnenpoort in de 16e eeuw gebouwd. De St. Stephanuskerk is een driebeukig laat-Gotisch gebouw, met een driebeukigen Karolingischen Westbouw (9e eeuw), waarin Romeinsch bouwmateriaal is verwerkt. → Cornelius (Heilige; sub St. Comelisgebruiken).
Lit.: L. von Fisenne, Baudenkmaler des Mittelalters (Aken 1880, 2e en 3e afl.); Heribert Reiners, Kunstdenkm. der Rheinprovinz (IX, Aken en Eupen, Dusseldorf 21912, 42-43); G. Dehio, Handbuch der Deutschen Kunstdenkm. (V Berlijn 1912, 298). F. Vermeulen Cornelis 1° Broer, de gebruikelijke naam voor Cornelis Adriaenszoon Brouwer van Dordrecht, Minderbroeder; * 1521, ✝ 1581. Trad jarenlang te Brugge op als gevierd volkspredikant. In 1559—1560 bestreed hij vastberaden de pogingen tot opstand tegen Spanje en de kerkelijke hiërarchie. De magistraat vreesde moeilijkheden en deed hem vermanen zich te matigen. Heftig conflict volgde in 1562 door den aanval van C. op de weldadigheidsordonnantie van het stadsbestuur, die ten doel had het bedelen tegen te gaan.
C. verdedigde de rechten der bedelorden, waarvoor ook enkele der wereldgeestelijken opkwamen. C. verloor het pleit, doordat Leuvensche professoren zich vóór de ordonnantie uitspraken, hetgeen ten gevolge had, dat C. moeilijk in Brugge kon blijven. Toen na enkele jaren het oordeel der professoren zich had gewijzigd en de ordonnantie in slechts gematigden zin werd doorgevoerd, was de toestand voor een terugkeer van C. gunstig. Op aandringen van de geestelijkheid werd hij door zijn overste opnieuw voor Brugge bestemd en ging weer door met preeken. C. had een enormen toeloop van volk en genoot de gunst van de Katholieken. Spoedig echter werd hij het voorwerp eener felle lastercampagne van de zijde der Calvinisten, die zich ten slotte in 1678 van Brugge meester maakten en op de Minderbroeders bloedige wraak namen.
In 1569 verscheen de „Historie van Broeder Cornelis”, waarin o.a. een schunnig verhaal wordt gedaan van de zgn. „secrete penitencie of geesselinghe”, die hij aan zijn biechtelingen zou hebben opgelegd. Tevens werden er „Sermoenen” in weergegeven, die C. zou hebben gehouden. Later verscheen een tweede deel „Sermoenen” van dezelfde soort. Aan deze kortgenoemde „Historie en Sermoenen” is het toe te schrijven, dat C. eeuwenlang beschouwd werd als een zedelijk hoogstbedenkelijke persoonlijkheid.
Reeds tijdens het leven van C. werd bekend, dat de Historie een verzinsel was en dat de Sermoenen op brutale wijze waren vervalscht door allerlei walgelijke bijvoegsels. C. had zich verdedigd in een alleszins waardige Apologie en protesteerde op zijn sterfbed nogmaals zoo nadrukkelijk mogelijk tegen de lasteringen. Met klem trad ook de pensionaris Van Belle, die vele der preeken had bijgewoond, op tegen de verregaande brutaliteit der vijanden. Hij gaf toe, dat C. niet geheel was vrij te pleiten van te groote heftigheid, maar protesteerde tegen de walgelijke uitdrukkingen, die door de „opschriften” der preeken aan C. werden in den mond gelegd.
Ofschoon de rehabilitatie van C. door Arnold, De Schrevel, De Poorter en B. Kruitwagen, op grond van onweerlegbare getuigenissen uit archivalische gegevens enz., definitief moet heeten, wordt toch nog dikwijls daarmede geen rekening gehouden en het lasterlijke verhaal van den „beruchten” Broer Cornelis steeds weer overgenomen.
In plaats van een verwerpelijke figuur is C. een „zeer geleerd en scherpziend man, een deugdzaam kloosterling, een machtig volkspredikant..., de onbuigbare voorvechter van ’t Katholicisme in Vlaanderen” (De Schrevel).
Werken: Slechts een paar werkjes (over de Tien Geboden en de Sacramenten) zijn gedrukt. Zijn werkelijke Preeken schijnen verloren. De Apologie is door De Schrevel teruggevonden.
Lit.: Een goede bewerking der publicaties van Arnold, De Schrevel, De Poorter geeft B. Kruitwagen in N. Ned. Biogr. Wbk. (IV 1918, 452-458), waarbij nauwkeurige aanteekeningen over de drukken der vervalschte Sermoenen. Een uitstekend artikel publiceerde C. de Schrevel, in Hist. Tijdschr. (IV 1925, 217-259). v. d. Borne 2° Evert, Ned. dirigent en pianist; *5 Dec. 1884 te Amsterdam, ✝ 22 Nov. 1931 te Bilthoven.
C. studeerde aan het Conservatorium te Amsterdam en verwierf in 1904 den Prix d’excellence voor orgelspel. In 1906 werd hij aangesteld als solo-repetitor aan de Vlaamsche Opera te Antwerpen, in 1908 als kapelmeester bij de Nederlandsche Opera te Amsterdam. Van 1910—1919 was hij tweede dirigent van het Concertgebouw-orkest en van 1922 tot zijn dood dirigent van het Utrechtsch Stedelijk Orkest. In 1927 volgde hij Johan Schoonderbeek op als leider der Nederlandsche Bachvereeniging. Voorts was hij dirigent aan de afdeelingen Rotterdam en Utrecht van de Mij. tot bevordering der Toonkunst en leider van het Kralingsche Vrouwenkoor te Rotterdam.
C. was een musicus van groote begaafdheid, die zijn talent met onvermoeiden ijver in dienst heeft gesteld van de ontdekking van onbekende of vergeten gebieden der toonkunst. Hij gaf den eersten stoot tot de vernieuwing van de uitvoeringspractijk der klassieke en voor-klassieke muziek in den zin van historisch verantwoorde, de intenties der componisten eerbiedigende reproducties. Hij vestigde de traditie der uitvoeringen van J. S. Bach’s Matthaeus-Passion en Hohe Messe in den onverkorten vorm (Bachvereeniging) en voerde voor het eerst in ons land Handel’s The Messiah compleet en in de oorspronkelijke taal uit. Niet minder groote verdiensten verwierf hij zich door zijn tallooze vertolkingen van hedendaagsche muziek. Groote vermaardheid genoten de liederavonden, welke hij jaren lang in samenwerking met de zangeres Berthe Seroen gaf.
Als pianist trad C., behalve in Nederland, op in België, Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk, Ned. Indië en Australië. Hanekroot Cornelis Hoen → Hoen (Cornelis).