Consumptie-aardappel - (→ Aardappel.) Om voor menschelijke consumptie in aanmerking te komen moet een aardappel o.m. goed van smaak zijn, niet afkoken, weinig afval leveren bij schillen (goede knolvorm, glad van schil, niet diep liggende oogen), zich goed laten bewaren enz. Omtrent de al of niet kruimigheid op schotel, de vleeschkleur (geel, lichtgeel of wit) en de grootte verschillen de smaken.
De teler moet zooveel mogelijk met de wenschen van den consument, bij export ook in het buitenland, rekening houden. Hij vraagt daarenboven van een aardappelsoort, dat zij een goede en zekere (weinig ziekten) opbrengst levert. Naast raseigenschappen bepalen ook grondsoort en bemesting de kwaliteit van den consumptie-aardappel. Kleigronden leveren de beste, veengronden de slechtste eetaardappelen. Eenzijdige stikstofbemesting, vooral bij gebrek aan kali, vermindert de kwaliteit soms sterk, o.a. door het optreden van „blauw onder de schil”. Chloorhoudende kalimeststoffen kunnen eveneens schadelijk werken (→ Chloorbeschadiging).
Voor een geregelde verzorging van de markt zijn noodig: vroege (geïmporteerde Malta’s, verder Eersteling, Bintje, Ideal en Blauwpitjes), middelvroege (o.a. Zeeuwsche Blauwe, Eigenheimer en Bevelander) en late soorten (Roode Star, Industrie, Alpha e.a.). De verkoop van c.-a. vraagt nog om verbetering (verhandelen via afslagveilingen ook voor de latere soorten, betere sorteering en verpakking, o.a. eenheidsverpakking van kleine hoeveelheden (in Duitschland de zgn. Markenkartoffel en Tütenkartoffel), enz. Dewez.