Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Coenraet Droste

betekenis & definitie

Ned. militair en publicist; * 1642, ✝ 1734. Na zijn ontslag in 1676 uit den militairen dienst van de Rep. der Vereenigde Nederlanden hield D. zich onledig met intellectueele liefhebberijen o.a. het maken van verzen.

In dezen vorm stelde hij ook zijn gedenkschriften op, welke in 1723 onder den titel „Verversing van Geheugchenis door den Heer Coenraet Droste” uitkwamen. Naar de veel vermeerderde kopij voor een derden druk, welke bij Droste’s dood gereed lag, bezorgde R.

Fruin in 1879 een nieuwe uitgave onder den titel „Overblijfsels van Geheugchenis”. De aanteekeningen van Fruin maken haar van belang. Cornélissen Annette Elisabeth von Droste-Hülshoff Wellicht de grootste Duitsche dichteres van alle tijden; * 10 Jan. 1797 op het ouderlijke slot bij Münster in Westfalen, ✝ 24 Mei 1848 te Meersburg.

De lyriek van D. H. is, ondanks de bestendige ziekelijkheid der dichteres, veeleer mannelijk van toon, haar natuurvisie scherp en direct, haar dictie krachtig plastisch en van een groote oorspronkelijkheid: het geheel geeft een indruk van gezond-realistische echtheid en rechtstreeksche verbinding met de knoestige Westfaalsche natuur zelf, die haar meeste werken inspireert.

De diep-religieuze ondertoon van haar Katholieke poëzie brengt de zachtere wijding en de warmer gevoeligheid, gedragen door een versmelodie, die de eigen dichterlijke stemming wekt. Een cyclus „Das geistliche Jahr” (1851) doet aan den lateren Gezelle denken; fraaie idyllen (Des alten Pfarrers Woche), spannende balladen en kernachtig-realistische dorpsnovellen (Die Judenbuche, 1842) betuigen de veelzijdigheid van haar talent.Uitg.: door H. M. Elster (3 dln. 1923); critisch door K. Schulte (4 dln. 1925 vlg.).

Lit.: Levin Schücking (haar geliefde !) (1862); W. Kreiten (21900); H. Hüffer (31911); K. Busse (31923); Chasle (Parijs 1928); F. Gundolf, Romantiker (II 1931, 183 vlg.); E. Arens-K.

Schulte, D.-Bibliographie (1932). Baur Drostendiep snijdt het Oranjekanaal en geeft er een deel van zijn water aan af, gaat dan door een grondduiker onder de Verlengde Hoogeveensche vaart door. Het mondt uit in het benedenpand van het Stieltjeskanaal.

< >