Coëfficiënt sonantique - (philol.). Volgens de worteltheorie van de Saussure moet men onderscheiden: wortels met diphtongen ei en eu, en wortels met sonantische liquida of nasalis, d.w.z. een liquida of nasalis, die zelf een silbe kan vormen (zooals in Overijsel bijv. loop’n). Hij noemde nu de i en de u (van de wortels met ei en eu) en de liquidae en nasales: coëfficiënt sonantique. De functie verandert naargelang de c blijft of verdwijnt, bijv. Grieksch leipoo (verlaten); aoristus: elipon; feugoo (vluchten); aoristus: efugon. Hier worden de i en de u dus in plaats van symphtongisch (mede-klinkend) autotongisch (zelfklinkend). Zoo ook worden de liquidae of nasales in dezelfde gevallen in plaats van con-sonantisch: sonantisch, bijv. derkomai (zien); aoristus: edrkon werd edrakon; stelloo (zenden): estalèn; menos (geestkracht) naast memona (begeeren).
Lit.: Ch. Bally en L. Gautier, Recueil des Publications Scientif. de Ferd. de Saussure (Genève 1922, 9).
br. Herman Jozef.