Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Chromosomentheorie

betekenis & definitie

Chromosomentheorie - Het cytologisch onderzoek van de laatste drie decenniën heeft uitgemaakt dat de celvorm van elk levend organisme een vast aantal chromosomen bezit. Zoo bevatten bijv. de gewone lichaamscellen van den mensch 48, die van de erwt 14 en van de fruitvlieg (Drosophila melanogaster) slechts 8 chromosomen yan het chromosoonbezit bij somen. Ook de vorm van chromosomen is wel bepaald en karakteristiek voor de soort. Elk chromosoom heeft in de kern van de somacel een partner van het zelfde type (homologe chromosomen).

Kleine afwijkingen in den vorm der homologe chromosomen kan men aantreffen bij sommige → geslachtschromosomen; bij de Drosophila is dit het geval voor de geslachtschromosomen X en Y. Men kan dus zeggen, dat een soort 2 n chromosomen of n paar chromosomen bezit. Tijdens de gewone celdeeling worden, bijv. bij Drosophila, de 8 chromosomen door overlangsche splijting ontdubbeld, zoodat de twee gevormde dochtercellen elk 8 chromosomen bevatten. Tijdens de → reductiedeeling echter, die aan het ontstaan van voortplantingscellen voorafgaat, komen de homologe chromosomen van elk paar op de kernplaat bijeen om daarna naar beide polen uit te wijken, zoodat gameten gevormd worden, die van elk chromosomenpaar slechts één partner bezitten (haploïd getal): door bevruchting van de vrouwelijke gameet door den mannelijke wordt het normaal diploïd aantal chromosomen hersteld. Bij elke nieuwe generatie komen op die wijze de verschillende chromosomen met hun voor elke soort karakteristiek aantal terug te voorschijn.

Volgens de chromosomentheorie zouden deze morphologische eenheden van de celkern de stoffelijke dragers zijn van de erffactoren. Voor de Drosophilavlieg bijv. is reeds op afdoende wijze aangetoond, dat het wijfje alleen gameten met het geslachtschromosoom X voortbrengt, terwijl de mannetjes evenveel spermatozoën met X als met Y produceeren. Bezit nu het chromosoom Y een erffactor, die in het geslachtschromosoom X niet aanwezig is, dan zullen, wanneer dit mannetje gekruist wordt met een wijfje, dat evenmin den bewusten factor in het X chromosoom bezit, alle mannetjes in de nakomelingschap de in Y aanwezige eigenschap vertoonen, terwijl die bij geen enkel wijfje zal optreden. Het feit, dat gelijkaardige, aan het geslacht gebonden verervingsfeiten bij tal van dieren en zelfs bij sommige tweehuizige planten werden geconstateerd, pleit sterk ten gunste van de theorie, die de erffactoren in de chromosomen localiseert.

Een ander bewijs is, dat tot hiertoe zoo goed als al de bestudeerde, mendelende eigenschappen van een soort steeds tot zoovele onafhankelijk overervende groepen te herleiden zijn als de soort chromosomenparen telt; de eigenschappen van elke groep, wier erffactoren in een bepaald chromosoom gelocaliseerd zijn, zouden dan volgens de theorie steeds gekoppeld in het individu moeten optreden. Het feit echter, dat de koppeling tusschen de eigenschappen van eenzelfde groep niet steeds absoluut is, heeft Morgan er toe gebracht de chromosomentheorie uit te breiden tot de hypothese van de lineaire rangschikking der erffactoren in het chromosoom. Volgens deze hypothese zou het procent recombinaties of Crossing-overs, dat in het genetisch experiment waargenomen wordt, den afstand aangeven, die de betreffende factoren in het chromosoom scheidt. Verder zou het verschijnsel van de → chiasmatypie verklaren, hoe het mogelijk is, dat de band verbroken wordt, die de erffactoren van eenzelfde chromosoom in één groep vereenigt.

Dat de mendelende eigenschappen, die voor het optreden van de bonte verscheidenheid van rassen en liniën onontbeerlijk zijn, in de chromosomen berusten en, volgens het spel van de chromosomenuitwisseling tijdens de reductiedeeling, in de nakomelingschap een bepaald splitsingsschema vertoonen, wordt thans algemeen aangenomen. Het is echter nog steeds de vraag, welke rol cytoplasma en chromosomen vervullen in de overerving van de niet-mendelende eigenschappen, die de grenzen tusschen soorten en geslachten afbakenen.

Wat de Morganische uitbreiding van de chromosomentheorie betreft, de lineaire rangschikking en de afstandenberekening tusschen de factoren behooren stellig nog tot het domein der hypothese, terwijl voor het aannemen van de chiasmatypie als verklaring der overkruisingsverschijnselen zoo goed als geen gronden aanwezig zijn (→ Crossing-over). Dumon.

< >