Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Chrétien de troyes

betekenis & definitie

Chrétien de troyes - de grootste der Oud-Fransche hoofsche romandichters. Afkomstig van Troyes, leefde hij voornamelijk aan de hoven van Hendrik van Champagne en van Philips van Vlaanderen. Zijn werkzaamheid valt tusschen de jaren 1160-1175, doch wellicht nog tot 1190. Hij bewerkte een Tristanroman, die verloren is gegaan. Doch al spoedig gaf hij de in die sage heerschende opvatting van de fataliteit van den hartstocht op, voor die van de hoofsche liefde, die hij in de stof van Arthur en de Tafelronde huldigde. „Cligès” is een soort van Antitristan.

In „Erec” laat hij ridderdeugd in strijd komen met vrouwenliefde. „Lancelot” of de karridder drijft de hoofsche opvatting der liefde tot het uiterste: alle vernederingen laat Lancelot zich welgevallen voor de beminde. „Yvain” of de ridder met den leeuw moet om de verloren gunst van zijn vrouw lang en zwaar boeten. Een leven van Guillaume d’Angleterre, dat hem toegeschreven wordt, vormt dan den overgang naar den legendarischen avonturenroman. Zijn hoofdwerk, „Percival”, waarin voor het eerst de Graal vermeld wordt, is ten volle een geestelijke ridderroman. C. is terecht beroemd om zijn keurigen, bevalligen stijl, om zijn fijne psychologie en zijn hoog symbolisme.

Terecht mag hij als een van de grootste Fransche dichters gevierd worden. Zijn invloed, zoowel op de Fransche als op de buitenlandsche literatuur, is zeer diep geweest. Vele zijner romans werden in het Nederlandsch bewerkt; Hartmann von Aue volgde Erec en Yvain na, Wolfram von Eschenbach Percival. Hem worden nog liederen toegeschreven. Een vertaling van Ovidius’ Ars amatoria en Remedia Amoris, een bewerking van de sage van Procne, van Philomena, van die van Pelops, uit zijn vroegste jaren, zijn verloren gegaan. Philomena (uitg. de Boer, 1909) is waarschijnlijk niet van hem.

Uitg.: van W. Foerster (4 dln. Halle 1884-1899); kleinere uitg. in Romanische Bibliothek (I, V, XII, XX, XXI); Percival met voortzettingen; Potvin (6 dln. Bergen 1865-1870; II en III bevatten C’s werk). — Lit.: De inleidingen van Foerster, samengevat in diens: Woordenboek tot C. de T. (Halle 1914); G. Paris, in Hist. litt. de la France (XXX, 22 vlg.); Journal des savants (1902, 289 vlg.). Afzonderlijke studiën moeten we onvermeld laten.

V. Mierlo.

< >