Fr. letterkundige onder Bergsoniaansche invloeden. * 7 Jan. 1873 te Orleans, gesneuveld 5 September 1914 te Plessis l'Evêque (Seine-et-Mame).
Als atheïst, anticlericaal en voorstander van de socialistische ideologie voerde hij een campagne voor de herzieningvan de Dreyfuszaak. Als stichter van de beroemde „Cahiers de la Quinzaine”, waarin hij het opnam tegen de exclusief professorale, academische critiek op elk gebied, vereenigde hij vele jaren al de levende krachten van het denkend Frankrijk. Zijn bekeering tot een Katholicisme van rijk innerlijk beleven maakt van hem een heroïsch-mystische figuur van eersten rang, die heel wat invloed uitoefende op zijn tijdgenooten. Hortende zinsbouw vol parenthesen en herhalingen.
Voorn. werken: Les Suppliants parallèles (1905) ; Notre Jeunesse (1910) ; Victor-Marie, comte Hugo (1910) ; Le Mystère de la charité de Jeanne d’Arc (1910) ; Eve (1913) ; L’Argent (1913) ; Clio (1917).
Lit.: Jérôme en Jean Tharaud, Notre cher P. (2 dln. 1926) ; Daniel Halévy, Ch. P. et les „Cahiers de la Quinzaine” ; Daniel Rops, Péguy (1933) ; Ed. Krakowski, in : Deux poètes de l’héroïsme (1937). Willemyns.