Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Celliers

betekenis & definitie

Celliers - Johannes François Elias, Zuid-Afrikaansch dichter en schrijver; * 1865 te Wellington; zoon van den eersten Volkstem-redacteur.

Na voltooide studie in Europa was hij landmeter en later staatsbibliothecaris te Pretoria. Maakte den Boerenoorlog (1899-1902) mee. Daarna letterk. studie in Europa. In 1907 keerde hij terug naar Z. Afrika. Thans professor in het Afrikaansch aan de universiteit van Stellenbosch.

Zijn verzen bewezen ten volle, dat ’t Afrikaansch door kernachtigheid, lyriek en beeldende kracht bestaansrecht heeft. C. was medeoprichter van het tijdschrift Die Brandwag en een ijverig taalpropagandist.

Werken: o.a. Die Vlakte en ander Gedigte (1908; invloed merkbaar v. h. Eur. geestesleven; in Die Ossewa bijv. verwantschap met Guido Gezelle’s poëzie); Die Rivier (1909); Unie-Kantate (1910); die Saaier en andere nuwe Gedigte (1918; grootendeels vaderl. poëzie); Jopie Fourie en ander nuwe Gedigte (1920); Die Lewenstuin en andere Gedigte (1922); Martjie (1911; verhalend gedicht in vrijen versvorm). — Lit.: o.a. A. D. Keet, Jean Celliers, als dichter en denker (Dietsche Stemmen, Jan. 1917); dr. E. C. Pienaar, Taal en Poesie van die Twede Afrikaansche Taalbeweging (1920).

L. Diepenbrock.

< >