Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 24-04-2019

Causaliteit

betekenis & definitie

Causaliteit - (<Lat. causa = Fr. cause = Ital. cosa = Ned. zaak) of oorzakelijkheid is de wederzijdsche betrekking (relatie) van een ➝ oorzaak tot haar gevolg, berustend op ➝ actie en passie. De relatie van oorzaak tot gevolg is geen afhankelijkheidsbetrekking en daarom zuiver logisch; die van gevolg tot oorzaak daarentegen is een reëele relatie, v. d. Berg.

Historische causaliteit. In het historisch gebeuren onderscheidt men werkoorzaken en doeloorzaken. De eerste brengen door haar werking rechtstreeks of onrechtstreeks de hist. feiten voort; de tweede zijn de doeleinden, die de hist. handelende personen zich stellen en waardoor de activiteit der werkoorzaken in bepaalde richting wordt geleid. Daar alle stricthistorisch gebeuren berust op menschelijk handelen, kunnen als hist. oorzaken in eigenlijken zin alleen menschelijke wilsbesluiten en motieven optreden. Uitwendige factoren kunnen alleen tot het eigenlijk hist. gebeuren bijdragen, inzoover zij als motieven aan het menschelijk willen een grond geven.

Lit.: A. Feder, Lehrbuch der hist. Methodik (Regensburg 1921). F. Sassen.

Daarnaast spreekt men volgens de klassieke indeeling der causae van materieele en formeele causaliteit als intrinsieke oorzaken van een historisch feit. Onder de eerste verstaat men het element van onbepaaldheid, in een historisch feit aanwezig als ondergrond van een andere of nadere bepaling of ontwikkeling, waaruit een eisch of exigentie tot die bepaling voortspruit. Onder de tweede het element van bepaling, welke het historisch feit overeenkomstig dien eisch bezit en waardoor het zich van andere historische feiten onderscheidt. Vgl. ➝ Oorzakelijkheid. Brandsma.

Physische causaliteit. De Klassieke natuurwetenschap heeft er steeds naar gestreefd, het natuur- en scheikundig gebeuren, waar mogelijk, te herleiden tot plaatselijke bewegingen van allerkleinste deeltjes. Men kende dan aan elk dezer deeltjes een bepaalde massa toe en betrok zijn beweging op zgn.

coördinaatassen, met plus- en minusteekens voorzien. Zóó werd het physisch en chemisch gebeuren vatbaar voor wiskundige berekeningen. Waar een dgl. wijze van natuurbeschrijving en verklaring onmogelijk bleek, bleef men toch op atomistisch standpunt staan, maar rustte dan de kleinste deeltjes met aantrekkings- en afstootingskrachten, of electrische ladingen toe. Ook deze krachten of ladingen werden dan in getallen uitgedrukt. In den vorm van wiskundige formules kon men nu natuurwetten opstellen en het werd o.m. mogelijk om „wanneer men den toestand van een bepaald aantal deeltjes op zeker oogenblik kende, daaruit te besluiten, welke toestanden deze deeltjes in den loop der tijden nog zullen aannemen of welke zij in reeds verleden tijd aangenomen hebben”.

Het physisch en chemisch gebeuren, zoo drukte men zich uit, had een streng causaal, in één richting gedetermineerd verloop. In de laatste tijden echter werden bij het onderzoek der atoomstructuur bepaalde feiten ontdekt, welke zich niet of allermoeilijkst op de tot dan toe gevolgde wijze lieten beschrijven en verklaren. Men stelde daarom nieuwe theorieën op. Verschillende hiervan maakten bij het opstellen der wiskundig geformuleerde natuurwetten gebruik van de probabiliteitsrekening. ➝ Quantummechanica.

Zoo kwam men er toe, om aan de natuurwetten een absolute geldigheid voor elk bepaald geval te ontzeggen. Verschillende moderne physici gingen verder. Niet alleen hielden zij staande, dat wij menschen een bepaald natuurgebeuren niet streng causaal kunnen beschrijven en verklaren, maar zij ontkenden tevens dat de physische en chemische processen in de werkelijkheid een streng causaal verloop zouden hebben. Zooals uit het voorgaande blijkt, let de moderne natuurgeleerde slechts op de ➝ werkoorzakelijkheid en dan nog maar op haar quantitatieven kant. Daarbij vormt hij zich van de levenlooze natuur een mechanistische voorstelling, door elk gebeuren waar mogelijk te herleiden tot bewegingen, aantrekkingen enz. van kleinste deeltjes. In de laatste jaren werden pogingen gedaan om ook de physische en chemische verschijnselen, evenals die van het leven meer van finalistisch standpunt uit te bezien.

Lit.: H. Weijl, Raum, Zeit, Materie (1923); H. Berman, Der Kampf um das Kausalgesetz in der jüngsten Physik (1929); A. S. Eddington, The nature of the physical world (1929); M. Planck, Der Kausalbegriff in der Physik (1932); Ph. Frank, Das Kausalgesetz und seine Grenzen (1932); E. Schrödinger, Über Indeterminismus in der Physik (1932). v. d. Bom.

< >