Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Caron

betekenis & definitie

Caron - 1° Noël van, heer van Schonewal, Zed. staatsman; * 1550 te Brugge, ♱ 2 Dec. 1624 te Londen; schepen van het Brugse Vrije, in dienst van de Generaliteit; bewerkt aansluiting van het Brugsche Vrije bij de Unie van Utrecht, ondertekend te Plessis bij Tours 19 Sept. 1680 de overeenkomst met den hertog van Anjou. Als afgezant van de Staten naar Hendrik III en koningin Elisabeth gezonden. In dienst van de Republiek der Ver. Prov. wordt hij in 1609 als haar ambassadeur in Londen erkend.

V. Roosbroeck.
2° Philippe, componist uit de tweede helft der 16e eeuw, wellicht leerling van Dufay, tijdgenoot van Joh. Ockeghem.

Werken: in hs. 4-st. missen en een aantal chansons, waarvan één door Petrucci werd gedrukt.

< >