Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Camus

betekenis & definitie

Camus - 1° Armand, Fransch schrijver, kenner van het kerkelijk recht en daardoor, ofschoon Jansenist en vijand van koningschap, rechtskundig adviseur van den Fr. clerus. * 1740, ✝ 1804 te Parijs. C. ijvert in de Constituante voor annexatie van het pauselijk gebied Venaissin en voor la constitution civile du clergé.

C. werd met 4 anderen door de Conventie belast, om Dumouriez na zijn „verraad” in België van het commando te ontheffen, maar werd door hem aan Oostenrijk uitgeleverd; 1795 uitgewisseld tegen de dochter van Lod. XVI; lid van Raad der 500; organiseert de Arcliives Nationales. “V. Claassen ”2° Jean Pierre, ascetisch en literair schrijver uit de school van S. Franciscus van Sales, * 3 Nov. 1583 te Parijs, ✝ 25 April 1652 aldaar. Op 25-jarigen leeftijd werd hij door Hendrik IV tot bisschop van Belley benoemd en door zijn vriend den H. Franciscus van Sales tot priester gewijd.

Ofschoon zeer godsdienstig, had hij een ruw en stug karakter en was een tegenstander der bedelmonniken. Zijn meest bekende werk is „Esprit du bienheureux François de Sales” (in 6 dln.), dat meerdere drukken beleefde. Behalve vele geestelijke werken schreef hij talrijke stichtelijke romans, om zoo de slechte lectuur te verdringen.

Lit.: H. Brémond, Histoire du sent. relig. en France (I, 149-173 en 273 vlg.); P. Pourrat, La Spiritualité Chrétienne (III, 483). “J. v. Rooij

< >