Caesalpinia - een plantengeslacht van de familie der Caesalpiniaceeën, welke familie echter ook wel als onderfamilie der peulgewassen (Leguminosae) wordt ingedeeld. De zestig soorten zijn alle tropische boomen of stekelige klimmende heesters met dubbel geveerde bladeren, groote geel tot rood getinte bloemen en ineengedrongen, soms platte, stekelige of gekromde peulen.
Aan de kusten der tropische landen komt voor C. bonducella, een stekelige eenigszins klimmende struik met breede peulen en ronde, donkerkleurige, steenharde zaden, bonduczaden. De geheele plant, doch hoofdzakelijk de zaden, bezitten een bittere stof, die als middel tegen koorts veel wordt gebruikt. Langs de kusten van tropisch Azië en Australië groeit de geelzadige C. bonduc, evenals C. nuga, waarvan de bast en de wortels een volksgeneesmiddel leveren. Vele vertegenwoordigers van dit geslacht leveren verfhout, zooals C. echinata, de leverancier van het Braziliaansch hout. Rood hout is verder afkomstig van C. tinctoria uit Chili, C. brasiliensis, C. crista en C. bijuga uit West-Indië, alsook C. sappan uit Oost-Indië, van welke laatste het eerste Brazielhout afkomstig is, en reeds aan het einde der 12e eeuw in den handel was. Looistoffen verschaft C. coriaria, een zes meter hooge boom met witte bloemen, welke in West-Indië en aangrenzende landen in het wild voorkomt, doch thans ook in de Oude Wereld in cultuur is gebracht.
De 40 % looistof en 8 % suiker bevattende kastanjebruine peulen komen in groote hoeveelheden in den handel. Ook andere soorten zijn rijk aan looistoffen bijv. C. tinctoria en C. paipae uit Peru en C. digyna uit Zuid-Azië. Hard hout levert C. ferrea en C. pulcherrima uit Amerika, welke laatste ook om de oranjekleurige welriekende bloemen als sierplant zeer in trek is; in Indië worden de bladeren als senna (laxeermiddel) gebruikt. C. pluviosa uit Peru is een zgn. regenboom: waterdruppels vallen van de bladeren, als de lucht sterk afkoelt. “Bouman”.