Buffon - George Louis Leclerc, graaf de, Fransch natuuronderzoeker; ook bekend om zijn onderzoekingen op boschbouwkundig gebied. * 7 Sept. 1707 te Montbard (Bourgogne), † 16 April 1788 te Parijs. Hij studeerde aan het Jezuïetencollege te Dijon.
Tusschen 1730 en 1738 bracht hij een groot deel van zijn tijd door met reizen (Frankrijk, Engeland, Italië) en werd reeds om zijn wetenschappelijk werk bekend. In 1739 werd hij tot intendant van den Jardin Royal des Plantes benoemd; van dan af legde hij zich toe op de natuurlijke historie en vatte het plan op van een groot werk, waaraan hij al zijn latere levensjaren besteedde. Elk jaar trok hij zich gedurende acht maanden terug op zijn landgoed te Montbard, waar hij zorgvuldig de uren van den dag regelde en, zoo zegt de legende, om te schrijven, kanten lubben aantrok.
Zijn Histoire naturelle, in 36 dln., bestaat uit de volgende afdeelingen: Histoire de la terre, Histoire de l’homme, Histoire des quadrupèdes vivipares (15 dln. 1749-1767); Histoire des oiseaux (9 dln. 1770-1783); Histoire des minéraux (5 dln. 1783-1788); Suppléments (7 dln. 1774-1779). Om dat ontzaglijk werk te verwezenlijken, had B. beroep gedaan op verscheidene medewerkers: Louis Daubenton voor de geschiedenis der viervoeters, Gueneau de Montbeillard en abbé Bexon voor de vogels, Guyton de Morveau en Faujas de Saint-Fond voor de delfstoffen. Die geleerden verzamelden de documenten en stelden soms zelf enkele bladzijden op. Aldus heeft Guyton de Morveau, die den stijl van B. kon nabootsen, den nachtegaal, de zwaluw en den pauw, en Bexon den zwaan geschilderd. Alhoewel er geen gebrek was aan hulp, kon B. toch zijn werk niet voleinden: het werd voortgezet door Lacépède met de uitgave van een Histoire des quadrupèdes ovipares et des serpents (2 dln. 1787-1789), een Histoire des poissons (5 dln. 1799-1803) en een Histoire des cétacés (1804). In 1753 werd B. tot lid van de Académie française benoemd.
Op den dag van zijn ontvangst (25 Aug. 1753) sprak hij zijn beroemde rede Discours sur le Style uit, waarin hij zijn litteraire theorieën uiteenzette. Hij beschouwt den stijl als de beweging, de orde zelf van de gedachte. Ook mocht hij terecht zeggen: „le style, c’est l’homme même”, immers de stijl openbaart ons de ideeënassociaties in een intelligentie. Dat beroemde woord, uit zijn verband genomen, werd dikwijls verkeerd uitgelegd als een heruitgave van het woord van Plato (Zulke stijl, zulk karakter) en van dat van Seneca (De stijl is de spiegel der ziel). Buffon bedoelt daarmee enkel, dat de inhoud van een werk aan anderen kan ontleend worden, doch dat de vorm (le style) de onschendbare eigendom blijft van den auteur.
Het werk van B. heeft natuurlijk mettertijd veel van zijn wetenschappelijke waarde verloren. Het is eigenlijk een zonderling mengsel van ongegronde hypothesen en scherpe intuïtie. Maar zijn beschrijvingen van de dieren getuigen niet enkel van geduld en preciesheid en doorgaans van nauwkeurigheid van documentatie: het zijn bovendien kunstwerken. B. was, voor zijn tijd, een geleerde, maar een geleerde, die wilde en kon schrijven. Zoo neemt hij een belangrijke plaats in in de geschiedenis van de Fransche letterkunde, wier domein hij heeft verruimd door aanhechting van een nieuw gebied, de Natuurlijke historie.
Uitgaven: Oeuvres complètes de B., uitg. d. Bassieu (34 dln. Parijs 1810); Oeuvres complètes de B., mises en ordre et précédées d’une notice historique p. A. Richard (Parijs 1825-1828); Correspondance, uitg. door zijn achterkleinzoon H. Nadault de Buffon (2 dln. Parijs 1860). — Lit.: D. Mornet, Les Sciences de la nature en France au XVIIIe siècle (1917); H. Nadault de Buffon, Buffon, sa famille, ses collaborateurs et ses famillers (Parijs 1863).
“Ulrix.
”