Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Brahmanisme

betekenis & definitie

Brahmanisme - eigenlijk de religieuze wereldbeschouwing der Brahmanen, gegroeid uit de speculaties over de Wedische goden en het offerwoord, Brahman; in lateren tijd beteekent het woord dan de religieuze wereldbeschouwing der Brahmanen in tegenstelling tot het Boeddhisme of, na de verdringing van het Indische Boeddhisme door den Islam, tot het Mohammedanisme.

Men kan het Brahmanisme ook karakteriseeren als een voorbereiding tot het nu zeer levendige Hindoeïsme, al moet men rekening houden met de zeer ingewikkelde Indische wereld. Daarom is het bijna onmogelijk een al te simplistische beschrijving van het Brahmanisme, binnen de ramen van een encyclopedie-artikel te vermijden.

De goden, door de Weda’s bezongen, werden door de Brahmanen in een systeem geordend. Hierbij traden sommige, waarschijnlijk niet-Arische, meer op den voorgrond, als bijzondere beschermers van afzonderlijke groepen en beroepen, maar vooral traden de liefdevolle schepper Wisjnoe en de vernieler Roedra-Sjiva naar voren. Deze twee goden werden dan met Brahma, de hoogste persoonlijke godheid, maar die eigenlijk geen andere dan de hier vermelde functie heeft, tot een drieeenheid (trimoerti) verbonden. Een steeds verder gaande systematisatie voerde dan tot monotheïstische strevingen, die vooral tot uiting komen in den scheppergod Pradzjapati, die zelfs Wisjnoe in zich opneemt en als de hoogste of de ééne god geprezen wordt.

Naast deze systematisatie der godenwereld ontwikkelde zich een offer-ritueel. Speculaties over het offer bewogen zich ten slotte rond het Brahma- of offerwoord (niet te verwarren met de hoogste godheid Brahma), dat opgevat werd als een geheimzinnige kracht, wier werking de wereldorde (➝ Rita) in stand houdt. Het Brahma werd dan verder omgewerkt tot den eeuwigen onveranderlijken oergrond, waaruit de wereld der verschijnselen naar voren treedt, en eindelijk geïdentificeerd met het Atman (adem) eigenlijk de diepere kern der menschelijke persoonlijkheid. De mensch, die neerdaalt in de diepte zijner persoonlijkheid, ontdekt de eenheid van zijn persoonlijk atman met het kosmische Atman: dat wordt uitgedrukt in de formule: tat twamasi (dat zijt gij). Brahman-Atman is dus de eenige werkelijkheid; de individueele zielen en de verschijnselen zijn slechts openbaringen van die eenige werkelijkheid.

Met deze opvattingen werd dan de leer der zielsverhuizing verbonden: in de speculaties over het offer werd het lot van den mensch beslist door het opdragen van het juiste offer en het uitspreken van het juiste offerwoord; nu ontstaat de leer, dat het lot van den mensch afhankelijk is van zijn daden, in een vroeger bestaan gesteld; niet de kracht van het offer, maar de wet van het karman (daad) beheerschte zijn leven; zij bond hem vast aan den kring der wedergeboorten (samsara). Hieruit ontstaat dan een bijzondere verlossingsleer. Alles wat van den wereldgrond onderscheiden is, lijdt. Om aan het lijden te ontsnappen moet men dus terug, met den wereldgrond, met Brahman-Atman één worden. Zoolang de mensch zich niet van zijn eenheid met den wereldgrond bewust is, verlangt hij naar dingen, die ervan onderscheiden zijn en stelt hij daden, die hem steeds opnieuw aan het bestaan vasthechten, zoodat hij in den kring der wedergeboorten gevangen blijft. Daarom moet de mensch het bewustzijn, de kennis zijner eenheid met den wereldgrond trachten te bereiken, want dan begeert hij niets meer, verzaakt hij aan het bezit van rijkdom, vrouw en kinderen, wordt hij bedelmonnik, verbreekt den kring der wedergeboorte en verzinkt voor eeuwig in den schoot van het Brahman-Atman.

Haar voor latere tijden maatgevenden vorm kreeg deze leer in den strijd tegen het Boeddhisme, die ongeveer samenvalt met het opkomen van den ➝ Wedanta.

Lit.: E. Hardy, Indische Religionsgeschichte (1898); J. Dahlmann S.J., Indische Fahrten (21927); R. Grousset, Les philosophies indiennes (2 dln. 1931); G. Dandoy, L’ontologie du Vedanta (1932). Goede samenvattingen in: J. Huby, Christus. Manuel d’histoire des religions (1923): A. Anwander, Die Religionen der Menschheit (1927).

Bellon.

< >